Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
't En is geen echt Dietsch woord zal men opwerpen. 'k Zou wel eens een zuiver Dietsch, een zuiver Germaansch, ja, sedert de nasporingen van Carl Abel, een zuiver Indogermaansch woord willen zien! J. Cl. GE verneemt uit het verhaal van den Roomschen Koopman dat de kooplieden somtijds hun geld in den grond wegstaken. Aldus is 't geschied dat men nu hier en daar Roomsche munten in onzen bodem komt op te delven. A. Möser, van wien er sprake is in een opstel hierboven, is een der beste, zoo niet de beste der hedendaagsche Duitsche lierdichters. De Sonette aus dem Walde, klinkdichten uit het woud, staan in een zijner schoonste bundels Aus der Mansarde, verschenen bij M. Heinsius Nachfolger, te Bremen. JONKVROUW Leonie van de Walle, van Brugge, bezit een handschrift van het einde der XVe eeuw, bevattende de Getijden van O.L.V. in het Latijn, en twaalf Dietsche begroetingen aan de werktuigen van het bitter lijden Christi. Dr K. de Gheldere heeft die Getijden enz., verleden jaar uitgegeven in het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Hier volgt, om er u een denkbeeld af te geven, de begroetinge aan de doornen kroone: Ic groetu, scarpe dornijn crone,
Die gode up thoeft was gheduwet,
Daer mi sondare, cleene persoene,
Seere of te sprekene gruwet.
V edel bloet dat quam ghespuwet
Huut uwen hoofde in LXXII steden.
Heere, al hebbic v ghescuwet,
Toecht an mi uwe ontfaermichede.
|
|