i geworden en 't woord luidt sinne. 't Woord koning is in 't Oudsassensch cuning, nogmaals zullen wij door omklank in 't Oudfriesch kining tegenkomen.
't Is meest in 't Angelsassensch; waaruit het Engelsch ten deele gesproten is, dat men de verandering van u in i kan waarnemen, maar ook in 't Oudsassensch, dat zijne bestanddeelen voor onze tale leverde, bestond de klankwijziging van u in i.
Christus onze Heer, dat luidt in den Heeliand, de christene heldensage der oude Sassen, drohtin krist. In 't Oudhoogduitsche is 't truhtin met u en die u is in een handschrift van den Heeliand door omklank i geworden. De engel Gabriel zegt tot Maria.
Thu skalt ûses drihtnes wesan môdar...
Gij zult van onzen Heere wezen moeder.
Pitthem, met zijnen klankwissel van u in i, en is voorzeker zoo oud niet als de Heeliand en de Friesen; en willicht de Sassen, die met de Franken in Vlanderen versneden zaten, zullen als van 's zelfs Puthem Pithem genoemd hebben.
***
Maar put, puteus is een latijnsch woord: hoe kan een latijnsch woord tot grondslag gediend hebben aan eenen ouden, eigendietschen dorpsname?
't Woord puteus is al heel vroeg in onze germaansche talen overgegaan.
Wij hebben daaraf een klaar en duidelijk bewijs.
De medeklinker p wierd in 't begin der oudhoogduitsche woorden pf, door een taalverschijnsel dat men de wet der klankverschuiving heet.
Die klankverschuiving heeft waarschijnlijk begonnen in de 5e eeuwe en was in de 8e eeuwe voltrokken: welnu de p van put was in 't Oudhoogduitsch reeds verschoven en put was in die tale als pfuzzi en pfuzza bekend.
't Is dus een zeker teeken dat het woord puteus reeds voor de 8e eeuwe volle burgerrecht in de germaansche talen verworven had, en 't en bestaat geen beletsel dat in latere tijden de dorpsname Puthem aan dit germaansch geworden woord zijn ontstaan zou te danken hebben.