beoefening van een godvruchtig leven, deze eendrachtige toewijding aan de catholijke Kerk, raakte met eere bekend bij de overgeblevene catholijken heinde en verre in de Nederlanden, en bracht al meer en meer vrouwen bij elkanderen, zoodat er eerlang in haar midden eene catholijke statie kon worden opgericht met vast aangestelden Geestelijke en met eene huiskapel, die als eene openbare catholijke kerk tot het midden dezer eeuw in stand gebleven is Ja, de Vergaderinghe der Maechden van den Hoeck, met welken naam deze samenwoning genoemd werd, bracht het tot zekere mate van bescheiden bloei, tot aanmerkelijken bloei zelfs, als men de ongunst dier tijden in aanmerking neemt, en vormde als 't ware een brandpunt van catholijk leven voor de verstrooide en verdrukte catholijken dier dagen. De Maechden van den Hoeck waren door geene kloostergelofte gedwongen, en leefden ook niet in gemeenschap van goederen, maar vrijwillig behielden zij den maagdelijken staat, sloten zich af van de wereld, beoefenden ernstig een godvruchtig leven in groote nederigheid, vooral ook in menigerlei barmhartigheid jegens armen en afgedwaalden van den weg die ten leven leidt. En niet het minst, en in weerwil van menigerlei verstoring, vervolging, ja verjaging, zij dienden naar haar gering vermogen de catholijke Kerke met een vurig geloof, ook door menigvuldige hulp en handreiking die zij den verstrooiden en vervolgden en in hun geloof soms verslapten of onwetende catholijken in de eerste eeuw na de kerkhervorming deden toekomen, zoo Geestelijken als leeken.
Vrome dochters uit verschillende Hollandsche plaatsen, natuurlijk meest uit Haarlem en Amsterdam, maar ook van elders uit steden en dorpen, en evenzeer uit andere Nederlandsche gewesten, welgestelde burgerdochters en arme boeremeiskens, nederige dienstmaagden en adellijke jonkvrouwen, eenvoudigen van geest en rijkbegaafden, men vond ze van allerlei stand en staat in deze samenwoning te Haarlem in den Hoek. Ook uit Friesland.’
J. Cl.
MARIA Theresia en heeft voorzeker geen den minsten uitstand gehad met den Princessemeulen van Emelghem, wanof sprake in Biekorf op bladz. 366, van 't verleden jaar.
Die meulen heeft toebehoord, gelijk Brabander's meulen tot Iseghem, en nog veel ander goed in Iseghem, aan mevrouw Louise de Brancas, laatste princesse van Iseghem, overleden te Parijs ten jare 1812, na 39 jaar in huwelijk geleefd te hebben met Louis Engelbert, hertog van Arenberg. Al dat goed, gelegen te Iseghem en in 't gebuurte, wierd in eenen trek verkocht, onder den name van 't Princessegoed, in 1828.