| |
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
Bijblad van ‘Biekorf’ in Slachtmaand, 't jaar 1894
Dietsch-Romaansche Taalvorsching
Het Latijnsch-Romaansche woord Castellum in het Dietsch
HET latijnsche woord Castellum, met zijne romaansche, of meer bepaaldelijk met zijne fransch-picardische voortzetting, is op drie verschillige tijdstippen, en onder drie verschillige gedaanten, in onze taal gedrongen.
| |
I.
Cassel, Kessel.
En vooreerst, sedert de vroegste eeuwen reeds onzer tijdrekening, te weten onder de romeinsche overheersching in onze streken.
Niet weinig oordnamen zijn er, vooral in het romaansch-, doch ook in het germaanschsprekend taalgebied, waarin het woord Castellum, hetzij op zijn eigen genomen, hetzij in samenstelling met andere woorden verbonden, voorkomt: dit herinnert ten duidelijkste de gewoonte die de Romeinen hadden van versterkingen op te richten ter verdediging van hunne veroverde landstreken tegen de oproerige opschuddingen der overwonnen inboorlingen en de vijandelijke aanvallen der instormende vreemdelingen. Welnu, in het dietsche land zijn er oordnamen die den zelfsten oorsprong verraden. Deze zijn Cassel, in Zeeuwsch-Vlaanderen, en Kessel, een dorp langs de Maas,
| |
[pagina XXXIV]
[p. XXXIV] | |
tusschen Roermond en Venloo. Cassel beantwoordt nauwkeurig aan het Castellum van het Itinerarium Antonini, en aan het Castellum Menapiorum van de Tabula Rutingeriana. Daar Cassel echter in het land der Morini gelegen is, hebben eenige geleerden deze laatste benaming veranderd in Castellum Morinorum. Wie er gelijk heeft, en hoe de zaken te beoordeelen zijn, gaat ons hier niet aan. Kessel is het Castellum, wiens ligging, langs de Maas, en in het land der Menapii, aangeduid is door Ptolemaeus, lib. 2, cap. 9.
Daarenboven bestaan nog twee vlekken, die den zelfsten name Kessel dragen, en ook wel een ouder Castellum zullen vertegenwoordigen: van deze twee ligt het eene in Noord-Braband, de andere in Antwerpen. Bemerkt verders nog Kessel-loo, in belgsch Braband.
Overeenkomstig met onze benamingen is ook de naam der dorpen Ober- en Niedercassel, in de omstreken van Keulen; misschien zelfs deze van Kassele, in Hessen, dat men wil aanzien als een oud Castellum Cattorum. Overigens komt men in Duitschland, met bewaring van st, ook meermalen den naam Castel tegen (waarnevens Castell, dat eene jongere romaansche ontleening is). Eene voorstad echter van Mainz, die gehouden wordt voor het oude Castellum Trajani, wordt zoowel Cassel als Castel genoemd; door deze daadzaak wordt de weg, dien Castellum gevolgd heeft, om door Castel of Cassel over te gaan, als met den vinger aangewezen.
Kessel, nevens Cassel, zal zijne e wel te danken hebben aan de bijzondere klankwetten der gouwe waar deze naam in gebruik is. Het zelfste verschijnsel bemerkt men in andere namen, behoorende tot de oostelijke deelen van Dietschland, b.v. Kesteren in Gelderland, Kester (lat. Castra) in belgsch Braband, nevens Casteren, in Noord-Braband, Caster, in Westvlaanderen, Caester, in Zeeuwsch Vlaanderen. Ja, oostwaard zijn er streken, waar de korte a, in het algemeen, eene neiging heeft om over te gaan tot e. Dit getuigt, voor Antwerpen, Ons Volksleven, 1ste jaargang, blz. 11.
| |
| |
Over Cassel, Kessel, ontstaan uit Castellum, zijn nog eenige bemerkingen van taalkundigen aard te maken. Belet vooreerst hoe de stemzate van de tweede op de eerste lettergreep versprongen is: dit is algemeene regel bij de woorden die in de vroegste tijden door het dietsch aan de latijnsche taal ontleend zijn; dit is geschied naar het voorbeeld der woorden van zuiver germaansch gehalte.
Iets dat meer de verwondering wekt, is dat de klankreeks st-l veranderd is in ss-l. Men wordt immers niet geware dat de dietsche taal eenen bijzonderen afkeer aan den dag legt voor de klankopvolging st-l. Daar bestaan verschillige voorbeelden waar zij ongeschonden bewaard is, en dit niet alleen in woorden, die van germaanschen oorsprong zijn, maar ook in woorden die afgeleid zijn uit het latijn, zooals zekerlijk het geval is met pestel, uit het latijn pistillum, en misschien ook met festel (bij Edw. Gailliard: Glossaire flamand, s.v. festelmakere), uit het latijn fistula = flûte champêtre. Wel is waar vindt men ss-l insteê van st-l in eenige woorden, waar de klankverbinding stl nog door eenen anderen medeklinker gevolgd was: door r, in ons oud woord Casselrie, uit het oudpicardisch Castellerie, bijvorm van het oudfransch Chastellerie (middeleeuwsch latijn Castellaria, bij Ducange), en door j, in het westvlaamsch Messeljoen, Misseljoen, nevens Mesteljoen = Masteluin, uit het oudfransch Mestillon; maar dat de even bedoelde verlichting van uitspraak in deze bijzondere gevallen gemakkelijk kon intreden, ja, bijna noodzakelijk te verwachten was, hoeft geene verdere verklaring. - Een voorbeeld van verandering van stl in sl levert ons de geslachtsnaam Castelein, die in de omstreken van Kortrijk doorgaans uitgesproken wordt als Kasling. Maar deze uitspraak en is misschien niet oud en in allen gevalle van weinig bedied.
Wat er ook van weze, aangezien het zeker is dat Cassel, Kessel voortzettingen zijn van Castellum, zoo is het zeker dat een oud st-l in het Dietsch kan overgegaan zijn tot ss-l. Daarop steunende, zoo mogen wij, met eenigen schijn van waarheid, veronderstellen dat het westvlaamsche Assel(e (voor de beteekenissen van dit
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
woord, ziet De Bo's Idioticon) aan het latijnsche hastula beantwoordt. Dit woord immers is in de germaansche talen overgegaan, en wel in het Angelsaksisch, onder den vorm AEstel, die even regelmatig is als het angelsaksisch castel en het oudsaksisch kastel, die het latijnsche castellum voortzetten. Bemerkt dat de h van hastula weg gevallen is, en dat geheel natuurlijk, daar de latijnsche h in de laatste tijden der Republiek reeds aan het verstommen was, en onder het Keizerrijk gansch verstomde, waarom zij ook in de romaansche talen is verloren gegaan, en in de krachtig uitgesproken germaansche h geenszins eene weergâ vond, noch, bijgevolg, door dezelve kon verbeeld worden.
Daar is misschien nog een ander woord, waar de zelfste klankwijziging te bespeuren is, namelijk het nederduitsch-dietsche drossel. Dit woord luidt in het angelsaksisch throstle, nieuw engelsch throstle, middelhoogduitsch drostel. Doch hier valt op te merken dat men in het middelhoogduitsch ook drôschel, oudhoogduitsch drôscela aantreft, en dat men in het oudsaksisch reeds throsla, throssela tegenkomt. Aan deze laatste hoogduitsche en oudsaksische vormen kan het nederduitsch-dietsche drossel regelmatig beantwoorden. Vgl. het dietsche mossel en mussel, nederduitsch mussel, uit een ouder muscla, uit het latijn musculus.
| |
II
KASTEEL
Eene tweede maal hebben wij het woord Castellum ontleend, ditmaal aan het fransch en onder de gedaante Kasteel. - Deze verschilt merkelijk van den tegenwoordig franschen vorm Château; wij hebben bijgevolg te onderzoeken van waar dit verschil komt, en dit onderzoek geeft ons gelegenheid twee belangrijke vraagstukken op te lossen: te weten uit welke fransche gouwsprake en rond welken tijd het woord in onze taal gedrongen is.
1o Oord der ontleening. - Het is natuurlijk te veronderstellen dat wij dit woord, met vele andere, die
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
geene geleerde of boekewoorden, maar volkswoorden zijn, niet in de diepe en verafgelegene deelen van Frankrijk zijn gaan halen, maar dat wij ze op de lippen onzer naastgelegen franschsprekende geburen afgeluisterd, en van hen overgenomen hebben. De waarneming van den klankstand van ons woord, en andere diergelijke komt dit vermoeden ten volle bekrachtigen.
In het schriftfransch is, wel is waar, de latijnsche k -klank vóór a veranderd in ch (vroeger gesproken tch, zooals nog in het Engelsch); b.v. volkslatijn Castellu, Capellu, enz., oudfransch Chastel, Capel, enz. Maar in de zoogezeide picardische gouwsprake is de k -klank vóór a bewaard gebleven: oudpicardisch Castel, Capel, enz. - De kenmerken der picardische gouwspraak, onder andere het bewaren van den voornoemden k -klank, zijn gemeen aan de talen van een deel van Normandie, van Picardie, Artesie, Vlaanderen en het westelijk deel van Henegouwen (tot ievers over Bergen). Aan deze streken dan, en, zooals het voor de hand ligt, vooral aan onze naaste geburen uit het franschsprekend Vlaanderen en uit Henegouwen, is het dat wij deze woorden ontleend hebben, die zich, van onze vlaamsche gouwen uit, door gansch het dietsche land, ja, over het nederduitsch-sprekende taalgebied zelf, verspreid hebben.
Buiten het bewaren van den k -klank vóór a, biedt de tale van Vlaanderen en Henegouwen, die wij tot meerder gemak de Flandro-Henegouwsche, of de Vlaandersch-Henegouwsche noemen zullen, een tweede kenmerk, die haar van de overige picardische spraken afscheidt, namelijk het vertweeklanken der gedekte latijnsche e tot ie, uitgenomen voor eenen neusklank. (Het Namensch en het luiker Waalsch hebben ook deze vertweeklanking, maar deze spraken blijven hier buiten rekening). Alzoo beantwoorden de oudvl.-hen. vormen Castiel, Capiel, enz. aan de oudzuidpic. Castel, Capel, enz., oudfr. Chastel, Chapel, enz. Dit ie en rijmde niet met den gemeenfranschen tweeklank ie, uit eene vrije latijnsche e, of uit eene vrije latijnsche a, achter eenen palatalen of gepalatiseerden klank; bijgevolg waren beide klanken van
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
verschilligen aard, en verschillig uitgesproken. Aan den gemeenfranschen tweeklank ie beantwoordt in het Dietsch ie (nu gesproken ῑ in Westvlaanderen, evenals in de noordfransche gouwspraken); b.v. fier, maniere, riviere, enz. Daarentegen beantwoordt aan den bijzonderen, Vlaandersch-Henegouwschen tweeklank ie (soms ook geschreven ee) = gemeenfransch e, in het Dietsch steeds eene scherplange e (geschreven ee, in het West-Vlaamsch gesproken ontrent gelijk ie): b.v. kasteel, capeel, beeste, oudvl.-hen. bieste; feeste, oudvl.-hen. fieste; foreest, oudvl.-hen. foriest, enz. Men zou dan, bij het eerste opzicht, wel genegen zijn aan te nemen dat de dietsche scherplange e, in deze gevallen, niet aan de gemeenfransche e, maar aan den vl.-hen. tweeklank ie zijn onstaan te danken heeft. Dit en is echter tot nu toe niet bewezen; het is een vraagstuk dat eens zal moeten doorgrond worden, maar het zou mij te verre leiden, moest ik hier al de redenen wikken en wegen die voor of tegen deze veronderstelling kunnen in het midden gebracht worden. Doch ware het vermoeden, dat ik even uitgesproken heb, eens als gegrond bewezen, dan zou het ontleeningsoord der woorden, die wij behandelen, krachtens hunnen klankstand, met zekerheid tot Henegouwen en de zuidergrenzen van Westvlaanderen moeten beperkt worden.
Tijd der ontleening. - In het tegenwoordig Fransch, ook in het Picardisch, is de s vóór eenen medeklinker verstomd. Deze klankwijziging was, in zekere gevallen, reeds aan den gang op het einde der 11de eeuw, en wierd binnen de 12de of 13de eeuw voltrokken. Daar de s in kasteel, en andere dergelijke woorden, zooals rasteel, pastei, beeste, feeste, enz. bewaard is, moeten wij besluiten dat zij niet later dan binnen de 13de eeuw tot ons zijn overgekomen. Niets en belet ze tot een merkelijk vroeger tijdstip te doen opklimmen; en inderdaad schijnt daarvoor eene doorslaande reden te bestaan bij de woorden op -eel = lat, -ell. Immers de fransche klankverbinding open e + l (vl.-hen. iel), vooraleer tot eau (vl.-hen. iau) over te gaan, wierd eal (vl.-hen. ial). Deze
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
spelling komt men reeds van het begin der 12de eeuw tegen en natuurlijk was deze klankwijziging reeds in den mond des volks volbracht, vooraleer zij in het geschrift eene uitdrukking vond.
Welnu, van dezen nieuwen tweeklank eal, ial en is er in onze vroeg middeleeuwsche ontleende woorden uitgaande op -eel (en deze zijn in groot getal) geen de minste naklank te bespeuren waaruit wij met recht besluiten dat de terminus ad quem dezer ontleeningen niet later dan in de 11de eeuw mag geplaatst worden. Tot wat tijdstip de terminus a quo mag verschoven worden, en kan voor het oogenblik niet bepaald worden. Wij zouden tot zekere uitkomsten diesaangaande geraken, wisten wij tot wanneer de dietschsprekenden in de gewoonte gebleven zijn de latijnsch-romaansche stemzate op de eerste lettergreep te verschuiven; maar dit is nogmaals een vraagstuk dat nog opheldering van noode heeft, en eens op zijn eigen zal moeten behandeld worden.
| |
III
Catteeuw
Eindelijk hebben wij nog het woord Castellum, als ontleening uit eene fransche gouwsprake, onder de gedaante Catteeuw, doch alleenlijk in eigennamen. Nog eens laat deze gedaante ons toe eenigermate den tijd en de plaats der ontleening te bepalen.
1o Tijd der ontleening. - Ten tijde dezer nieuwe ontleening is de s voor t verloren, evenals in Watteeuw=vroeger noordoostelijk fransch wastel. Wij hebben hooger gezien dat het verdwijnen der s vóór eenen medeklinker, bijzonderlijk vóór eenen sluitklank, niet voor de 12de of 13de eeuw voltrokken en is; hieruit volgt dat ons woord eerst na het begin der twaalfde eeuw in het Dietsch kan gedrongen zijn. Maar daarbij bewijst de uitgang -eeuw dat de l in het Fransch reeds in u opgelost was. Misschien kan ons -eeuw beantwoorden aan den uitgang van den franschen nomin. enkelv. (en accus. meerv.) -els: dan
| |
| |
veranderde de l al vroeg in u; maar aangezien in het Dietsch geen spoor van de uitgaande s te vinden is, moest deze in het Fransch reeds verstomd zijn, hetgeen geschied is in de dertiende eeuw. Doch het is veel waarschijnlijker, ja zeker, mag men zeggen, dat ons -eeuw beantwoordt aan den uitgang van den accus. enkelv. (en nomin. meerv.) -el: in dit geval wierd de l, onder invloed der vormen op -els, veel later gewijzigd tot u, te weten niet veel voor de 15de eeuw. Hieruit besluiten wij dat het indringen dezer -eeuwvormen hoogst waarschijnlijk niet veel voor de 15de eeuw kan begonnen zijn. Tot staving van dit vermoeden, vermeld ik dat de eerste dergelijke naam, te weten Moreeu, dien ik tegengekomen heb, dagteekent van het jaar 1467 (Gaillard: Table alphabétique des noms de familie).
2o Oord der ontleening. - In het schriftfransch en vele gouwspraken is eau (resp. iau) uit el (resp. iel), na verschillige wijzigingen ondergaan te hebben, hedendaagsch gesproken als ō (resp. ιō); doch in eenige deelen van Zuidvlaanderen is dit anders. Te Waasten, en in de omstreken, worden de woorden, die aan het fransch château, chapeau beantwoorden, gesproken als cat-, cap- + een uitgang die daarontrent gansch gelijk is aan ons westvlaamsche eeuw, dat is scherplange e (gesproken omtrent als het fransche ie in ciel) + w. Daaruit zullen wij wel het recht hebben te besluiten, dat deze onze-eeuw -namen, zoo niet uitsluitelijk, toch ten grooten deele uit het zuiderdeel van Westvlaanderen en omstreken herkomstig zijn, te meer daar dergelijke geslachtsnamen in Westvlaanderen tamelijk verspreid zijn, terwijl ik ze in de andere gouwen van het dietsche land zelden tegenkom. Een verder bewijs is de vlaamsche name Herzeeuw van het vlaandersche-fransche dorp Herseauw. - Iedereen zal genoegzaam inzien dat wij denzelfden oorsprong moeten toekennen aan het westvlaamsche woord flawbeeuw, ouder flambeel = fr. flambeau, ouder flambel.
('t Vervolgt)
A. Dassonville
|
|