| |
| |
De Zendinge van Vrankrijk, volgens Lacordaire
IN 1841, den 14sten van Schrikkelmaand, sprak Lacordaire, in O.L.V. kerke te Parijs, eene begeesterde redevoering uit over de zendinge van het fransche volk. Begeesterd is zij. Of zij ook nauwkeurig is, onder opzicht van historische waarheid, dat is een ander vraagstuk, dat hier ter beantwoordinge gesteld wordt.
| |
| |
De beroemde redenaar legt als grondslag zijner rede dat Vrankrijk moet aanzien worden als het land dat de Voorzienigheid aanstelde om de heilige Kerke gewapenderhand te verdedigen. Dat is eene nieuwerwetsche opvattinge van zaken. Tijdens de middeneeuwen, had men het anders op: Sint Thomas, of gelijk wie de schrijver is van ‘De regimine principum’ aanziet de keizers van Constantinopelen als de beschermers der kerke, van 't begin der 4de tot de 8ste eeuwe; daarna hebben de Pauzen, om krachtdadigere verdedigers te hebben, de keizerlijke weerdigheid aan de Grieken afgenomen en er de Germanen mede bekleed, eerst de Franken en dan de Sassen. Zoo oordeelde men eertijds, en Vrankrijk stond in het gedacht der middeneeuwsche schrijvers eene sporte of twee leeger als in het gedacht van sommige hedendaagsche geschiedkundigen uit Vrankrijk. Ten anderen, Vrankrijk en was tijdens de middeneeuwen niet machtig genoeg om aan die grootsche taak, die men hem toeschrijft, te beantwoorden. Een enkel voorbeeld: Sint Lodewijk IX, daarin 's eens met zijnen raad, moest aan Innocentius IV weigeren van in zijn land eene schuilplaats te zoeken tegen de vervolgingen van keizer Frederik II. De ongelukkige Paus wierd gedwongen naar Lyons te gaan wonen, eene stad die van het duitsche keizerrijk afhing, maar wier bisschop een wereldsche vorst was.
Nu, om zijne opvattinge over de zoogezeide zendinge van Vrankrijk met historische redens te staven, zegt Lacordaire: ‘L'Eglise a couru trois périls suprêmes: l'arianisme, le mahométisme, le protestantisme; Arius, Mahomet, Luther, les trois grands hommes de l'erreur, si toutefois un homme peut être appelé grand lorsqu'il se trompe contre Dieu.’ Daarna, van het arianismus uitgaande, doet hij er het gevaar van blijken voor de Kerke te dien tijde, en hij eindigt met te zeggen: ‘Le succès de l'arianisme fut immense, et après avoir corrompu une partie de l'Orient, il menaçait l'Occident par les Barbares qui, en y portant leurs armes, y portaient leur esprit. Ce fut alors que notre aïeul Clovis reçut le baptëme des mains
| |
| |
de Saint Remi et que, chassant devant lui les peuplades ariennes, il assura en Occident le triomphe de la vraie foi.’ Bewijs dat op broozen voet rust! Trouwens, ‘notre aïeul Clovis’ is eene onwaarheid in den mond van eenen franschman. Chlodwig, of Clovis op zijn fransch, en zijne Franken zijn de voorouders der Belgen en niet der Franschen. Van betrekkingenwege met Chlodwig, en zijne Franken, en hebben de Franschen op geene andere te boffen als op deze, dat zij door hen veroverd geweest zijn en hun jok hebben moeten op de schouderen nemen. Geene roemrijke betrekkingen, voorwaar! Chlodwig was nochtans koning van Vrankrijk, zal iemand vragen? Van een Frankenrijk, dat Holland en Belgenland bevatte zoowel als Gallenland, ja. Maar van een land wanof het huidige Vrankrijk de voortzettinge mag geheeteu worden, neen. De huidige fransche natie en heeft maar haren oorsprong bekomen, na de verdeelinge van het westensch keizerrijk in het verdrag van Verdun, ten jare 843. ‘De geschiedenis der Franken, zegt David in zijne voorrede tot de vaderlandsche historie, is veel meer die onzer vaderen dan die der hedendaagsche Franschen en Duitschers.’
‘Het volk,’ zegt Augustin Thierry een franschman, ‘aan hetwelk in der waarheid het recht toebehoort zijne geschiedenis te bouwen op die der Franken, is het volk dat Belgenland en Holland bewoont, eerder als de inwoners van Vrankrijk.’
Chlodwig is dus een van de onzen! En het is eene ongewettigde aanmatiginge der Franschen, hem ‘notre aïeul’ te noemen. Daarmede komen wij terug op de aangehaalde woorden van Lacordaire. Want daar steekt nog eene andere onnauwkeurigheid in, wier terechtwijzing, onder opzicht van den eigen volksroem waarop hier aanspraak gemaakt wordt, te onzer bate niet en strekt. Zij worde eventwel hier aangestipt, waarheidshalve. Lacordaire zegt dat Chlodwig de zegepraal van het waar Geloove over het arianismus in gansch het Westen verzekerde. Wat heeft Chlodwig bekomen door zijne zegepraal over de ariaansche Westgoten, te Vouillé, in
| |
| |
507? Hij heeft de Westgoten, die in 't Zuiden van Vrankrijk en in Spanjen gevestigd waren, belet Gallenland en Belgenland binnen te dringen. Maar heeft Chlodwig door zijne zegepraal de Oostgoten in Italiën overwonnen, de Westgoten en de Sweven in Spanjen, en de Wandalen in Africa? Geenszins, in die landen zijn de koninkrijken der ariaansche barbaren, zooals Kurth leert in zijne ‘Origines de la Civilisation moderne,’ hunne eigene dood gestorven; om reden dier mengeling van ketters, die verdrukkende meesters waren en van katholijken, die de oorspronkelijke bevolking uitmieken. 't En was maar door de bekeering der ketters dat de barbaren een volk konden uitmaken met de oorspronkelijke katholijke bevolkinge. En die bekeeringe, die de echte zegepraal was van het waar Geloove over het arianismus, was het werk niet van eenen koning of van een volk, maar van de pausen, en inzonderheid van paus Sint Gregoris den Groote.
Het woord is weder aan Lacordaire: ‘L'arianisme penchant vers son déclin, Mahomet parût... Bientôt le mahométisme attaquait par tous les points à la fois la chretienté. Qui l'arrêta dans les champs de Poitiers? Encore un de vos aïeux, Charles Martel.’ Genoeg!
‘De geschiedenis van het rijk der Karolingen, zegt meester David, maakt deel van onze vaderlandsche historie.’ Karel Martel was dus een Germaan, en niet alleenlijk Germaan van oorsprong, maar ook van aard en van strekkinge; dit is zoo waar dat, als wanneer de Merowingsche koningen begonnen gallo-roomsch te worden in hunne handelwijze en hun bestier, Karel Martel 't vaandel van den oproer omhooge stak en aan 't hoofd zijner Austrasiers, die echte Germanen waren, optrok tegen de Neustriers, die Gallo-romeinen waren of verwaalschte Germanen. Hij zegepraalde over de Neustriers in 716, in 717, 718 en 719. Of houden de Franschmans misschien voor de hunnen, deze door wie zij overwonnen wierden en gedwongen onder hun gebied te staan?
‘Et plus tard, le péril ne faisant que s'accroitre avec les siècles, qui songea à réunir l'Europe autour de la croix,
| |
| |
pour la précipiter sur cet indomptable ennemi? Qui eût le premier l'idée des croisades? Un pape français, Sylvestre II. Où furent elles d'abord inaugurées? Dans un concile national à Clermont, dans une assemblée nationale à Vezelay. Vous savez le reste, ces deux siècles de chevalerie, où nous eûmes la plus grande part dans le sang et dans la gloire, et que couronne glorieusement Saint Louis, mourant sur la côte Africaine.’
‘Honor cui honor.’ was inderdaad een fransche paus die eerst het gedacht der kruisvaarten opvatte. Doch laat ons daarentegen zetten dat de eerste legerbende uit het Westen, die de Heidenen bevocht in het Oosten, eene legerbende was van 500 ridders uit den lande van Vlanderen, door Robrecht den Vries tot hulpe geschonken aan Alexis Comnene, keizer van Constantinopel.
Dat de kruisvaarten besproken en beslist geweest zijn in Vrankrijk, en dat de heilige Lodewijk de laatste is om ze te ondernemen, dat zijn toevallige gebeurtenissen, waarop niet te roemen en valt. Maar wat bijzonder wijd en stout gesproken is, 't is dat de Franschen het aanzienlijkste aandeel gehad hebben in het bloed dat vergoten wierd en in den roem die geoogst wierd in de kruisvaarten.
Van de tien kruisvaarten die de geschiedenisse gewoonlijk als zulke noemt, en waarvan de eerste in 1095 ondernomen wierd en de laatste in 1270, was de eerste eene kruisvaart van ridders, waaraan geene koningen deel genomen hebben. De tocht wierd aangevoerd door Godevaert van Bouillon, die een Belg was en leenman van den keizer van Duitschland: die er de roemrijkste daden in gepleegd hebben zijn Robrecht II, grave van Vlanderen en twee vorsten van het noordmaansch vorstenhuis van Siciliën: Tancrede en Boemond. De tweede kruistocht was het gezamentlijk werk van Coenraed III, keizer van Duitschland en Lodewijk VII, koning van Vrankrijk. Het was na deze kruisvaart, dat de koning van Jerusalem, uit erkentelijkheid, den kostelijken pand schonk van het heilig Bloed aan den dappersten onder de kruisvaarders. Het was geen koning van Vrankrijk, maar Diederik van
| |
| |
Elzaten, grave van Vlanderen. De derde kruistocht was het werk van den heerlijken keizer Frederik Barbarossa, wiens zoon Hendrik VI in 1196 een talrijk leger naar Palestina zond, onder 't bevel van Coenraed, bisschep van Metz. In de vierde kruisvaart stonden Rijkhard Leeuwenhert, koning van Engelland en Philippe-August, koning van Vrankrijk aan het hoofd. En terwijl Rijkhard van Engelland door zijne heldendaden eenen onsterfelijken roem verwierf, zoodanig dat bij het hooren van zijnen naam alleen de Sarracenen vluchtten, en hunne geschiedschrijvers hem als een wonder van dapperheid noemden, liet Philippe-August, na drie maanden, alles in den brand om Vlanderen te komen inpalmen, na de dood van onzen grave Philips van Elzaten. De held van de vijfde kruisvaart was Boudewijn IX, grave van Vlanderen en keizer van Constantinopel. De zesde was eene hongaarsche, onder het geleide van koning Andreas II; de zevende eene duitsche, onder keizer Frederik II, de achtste eene engelsche onder Rijkhard van Cornwallis, zoon van den koning van Engelland; de negenste en de tienste waren fransche, onder den heiligen Lodewijk IX. Onder de aanvoerders van de kruistochten, tellen wij dus drie duitsche keizers, drie engelsche vorsten, drie fransche koningen, twee belgische vorsten en eenen hongaarschen koning.
Is het dus recht te beweren dat de eere van de kruisvaarten aan Vrankrijk toekomt?
('t Vervolgt)
L.B.
|
|