werpen behandelde, van den beginne af geene groote bekendheid verworven hebben?
Hadden ze kunnen verdoken blijven aan Eusebius of aan Sint Hieronymus, die de kerkelijke schriften opsomden, of aan Sint Athanasius, die de zelfste geheemnisvolle dingen overwogen en beschreven hebben?
De Monophysitae namen hunnen toevlucht tot die werken, om daarmede hunne ketterije nopens de eenige natuur in Christus te verdedigen.
Ze waren de eerste die er in 532 mede voor den dag kwamen.
Hypatius, aleventwel, bisschop van Ephesen, stond hun te woorde; hij zeide: ‘Hoe kunt ge betoogen dat de boeken, die ge aan Dionysius, den Areopagita, toeschrijft, echt zijn? Waren ze echt, de heilige Cyrillus zoude ze gekend hebben. Wat zeg ik? De heilige Athanasius zou ze gekend en gebezigd hebben om de Heilige Drievuldigheid te verdedigen en de ketterije van Arius te verpletteren. Aangezien onze voorzaten die boeken niet en kenden, is het onmogelijk hunne echtheid te bewijzen.’
Eene doorslaande reden vindt men ten derde in den inhoud van die werken.
Hij en komt niet overeen met de eeuwe van de Apostelen, maar hij past wonderwel op latere tijden.
De schrijver haalt soms voorbeelden van vroegere dagteekening aan.
Hij bespreekt het mysterie der H. Drievuldigheid al zoo duidelijk, even vlot en vloeiend, als de heilige Vaders, die na de kerkvergadering van Nicoea geschreven hebben. Hij spreekt van 't leven en de beloften der moniken. Hij beschrijft vele kerkgebruiken die in de allereerste tijden nog niet en bestonden.
***
Wie is de opsteller nu der werken, die aan Sint Denijs van Athenen ten onrechte toegeschreven worden?
't Is een godvruchtige schrijver van rond het jaar 400, die, mits eene vrome maar verkeerde gebaringe, zijne werken onder den name van den H. Dionysius Areopagita zal verspreid hebben.