| |
| |
| |
Aan mijnen Broeder Achille
Ten dage zijner eeremisse, gezongen te Lendelede, op Dijsendag, den 3n in Hooimaand, 1894.
TEN avondmale zat weleer,
Gods eigen menschgeboren Zoon,
en zou het Paaschlam eten;
het oude Paaschlam, nimmermeer
genut, na dezen laatsten keer.
Hij nam het brood, Hij zegende 't,
Hij brak het, en, gebroken,
zoo gaf Hij 't zijne Apostelen,
nadien Hij had gesproken:
‘Ontvangt en eet,’ zei Hij, ‘dit is
mijn lichaam, neen, geen beeltenis.’
Weêrom heeft in zijn' handen Hij
gezegend en de twaalven hem
met: ‘Neemt en drinkt nu allen, gij,
daaruit, dit is mijn Bloed,’ zei Hij.
‘Dit zult gij doen,’ zoo sprak hij voort,
zoo lang de wereld staande blijft,
want mijne macht u overal,
mijn' boodschapliên, geleiden zal.’
En Pieter ging te Roomenwaard,
gaan bouwen op de rotsen,
die hel, noch onraad om en kan
doen vallen, hoe zij botsen;
hij stierf en liet het Priesterambt
na hem; tot onze dagen kwam 't.
Een Pieter was in 't zoete land
| |
| |
dien God voor Heere en Bisschop ha'
van 't Brugsch gebied verkoren:
die Pieter deed u, Broeder mijn,
Sint Pieters-dage, priester zijn.
En heden hebt gij 't werk gedaan,
het heilig werk des Heeren;
dat de Engelen eerbiediglijk
maar dat voorwaar, geen één ervan,
heer Broeder, naast u doen en kan.
Was 't Vader nu en Moeder, toch
te komen waar te zamen wij
dien blijden dag beleven!
maar neen, in 's Hemels hof en is
u, ouders, geen geheimenis!
Gij ziet getween, voor eeuwig blij,
veel beter als ik zelve 't zie,
die van dit woord gewage:
dit woord, dat ieders hert vervult:
‘Gij priester zijt en blijven zult!’
Gij priester zijt, en houden moogt
God zelve, in uwe handen;
gij priester zijt, en lossen kunt
des zondaars booze banden;
gij priester zijt, en woorden spreekt
die macht van geen die leeft en breekt.
Gij priester zijt, en kinderloos,
zijt vruchtbaar boven maten!
Door 't huwelijk niet alleen en zult
gij christ'nen achterlaten,
maar, vader van de ziele, wint
gij Jesus' Kerke kind op kind.
Gij priester, zijt de dood bekwaam
| |
| |
en 't pad dat uit dit leven loopt
met blommen blank te strooien;
gij, Priester, grijpt met handen beid'
de wereld vast en de eeuwigheid.
Gij, Priester... Ach, 'k en staakte niet
van 't wonder dat gebeurd hier is
vandage! Eilaas, de tranen
doen dolen ooge en tonge gansch...
ik weenen moet en zwijgen thans!
Een woord nog: 't is Hallelujah!
Magnificat! 'k en wete waar
nog blij der zang genomen!
Verhemelrijkt uw' herten nu,
lieve Ouders en... God loone 't u!
|
|