Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Die spreuke en kan nochtans niet al te oud zijn, een bewijs dat het volk, bewaart het oude spreuken, ook nieuwe op den ouden leest kan schepselen. Immers Moen was in de verledene eeuwe nog Moude, hetgene aarde te bedieden heeft. ‘Die man was gemaect van der moude,’ zegt vader Maerlant van onzen eersten vader Adam, hetgene ons op het gebied der oordnamenkunde van molle, molde, moude rechtstreeks zou voeren naar Moll in Antwerpen, vroeger Molle, waar de eenen een molen willen vinden en de anderen een oud mallum, tegen weêr en wind. Maar wij zijn ver van onzen kokeldries afgedraaid: laat ons, mits het kokelen naar cokelaere gaan. Zie Biekorf IV bl. III. Zou dat altemeê geen lare zijn waar er gekokeld wierd, even als op den dries te Wielsbeke, zoo dat wij kokellare zouden behoeven te spellen? Laar is van bediedswege zooveel gezeid als oode, een woest en onbebouwd oord; oode is een woord, dat deel maakt van Sint-Joos-ten-Oode nog altijd dwaas genoeg, zelfs onder de pen der vlaamsche schrijvers, ten-Noode gespeld. Zoo moet Aspelare eene woeste streke geweest hebben, waar er vroeger veel esschers getierd hebben. 't Oudhoogd. aspa beteekent esschenboom. Becelaere, waar wij nu zonder tooveren op komen, zal eene wilde landstreke geweest hebben, die men met de houwe heeft omgekapt; de naamstam bic, luidens Förstemann, Altdeutsches Namenbuch, met den zin van houwen en steken, maakt deel van een aantal oordnamen, die in Duitschland van de zelfste gedaante zijn als ons oud Becelaere van 1160 in Vlanderen.
***
Maar wij en mogen zonder reden geene l inschuiven in den naam van Cokelare. Wat mag die naam dan bedieden? Die naam beteekent heel eenvoudig den tooverare. 't Zal daar een grond gelegen hebben, een veld, eene | |
[pagina 316]
| |
uitgestrekte weide, een zandvoord, eene woestenij of een bosch, die dezen name zal gekregen hebben. Mansnamen worden nog al aan plaatsen gegeven en 't gene nu gebeurt, 't gene over 100 of 200 jaar in de beeldrijke en plooibare sprake van 't scheppende volk voorenviel, kan ook geschied zijn in vroeger eeuwen al de streke van Couckelaere. Onze vriend en medewerker Ant. Verwatermeulen bracht ons in Biekorf -IV, XVI- een wijk, die den name draagt van Maartenoom. Te Westvleteren kennen wij twee bosschen; de een heet de doode man, de andere de zadelaer. Is 't niet even gemakkelijk een oord cokelare te noemen, als een bosch met den name te doopen van de Sadeleer, den Zadelare, den zadelmaker? De geslachtsnaam de keukelaere en de dorspnamen Cokelare zouden aldus van eender bediedenisse bestaan.
J. Claerhout |
|