Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd2.De winter komt; aanschouwt de boomen
die spokend achter bosch en baan,
Ontverfd en moedernaakt, te droomen,
en stakestijf te treuren staan.
De winter komt: de blaren vallen,
ze stuiven wervelend al in 't rond,
ze strooien weg en waterwallen,
Ze rotten op den barren grond.
| |
[pagina 313]
| |
3.De winter komt; de velden treuren,
de hoven staan in doodsgewaad;
waar zijn de zoete zomergeuren,
waar is de blom, de vrucht het zaad?
het weder treurt: de wolken zoeven,
't is altijd avond, altijd nacht;
geen mensche en durft op straat vertoeven
en elk voortaan zijn huis betracht.
| |
4.De winter komt; de vogels zwijgen,
ze zoeken elk een beter oord
uit 't groene loof, uit tak en twijgen
wordt hun gezang niet meer gehoord!
naar verre, zachter wereldstreken,
naar oorden, die geen schilder maalt,
is 't lieve vooglenchoor geweken,
alwaar een' milder zonne straalt.
| |
5.De winter komt; het blauw der luchten
is met een rouwkleed heel omhuld,
orkanen loeien, stormen vluchten,
den leeuw gelijk, die razend brult;
de menschen, daar de winden huilen,
daar 't onweêr buiten bonkt en boert,
gaan spoedig onder dak verschuilen:
't zoekt al de rust, dat rept en roert.
| |
6.De winter komt; de lieve zonne
is allen glans en gloed geroofd:
en schier heeft de edele levensbronne
heur' milde stralen uitgedoofd!
o zonne lief! waar is uw luister
die koestert, voedt en leven geeft?
die, 't wolkenvlagend zwerk, hoe duister,
een' gouden kroon van stralen geeft?
| |
[pagina 314]
| |
7.De winter naakt; hij is geboren
hij komt met rasse schreden af;
al 't schoon dat de ooge mocht bekoren
versterft of rust nu diep in 't graf;
vaart wel, gij beeld van lust en leven,
hoe lange eer gij weêrom verschijnt?
den geest der dood zie 'k vóór mij zweven
als 't tooisel der natuur verdwijnt!
| |
8.o Mensch! vergeet niet Hem te prijzen
van wien gij licht en leven erft!
Hij zal u 't hemelsch welzijn wijzen,
als 's werelds welzijn wijkt en sterft;
eens moet uw ziel, na leed en lijden
na storm en onweêr op haar baan
door 's levens droeve wintertijden,
den waren zomer binnengaan.
Uit Ronse A. Beelaert |
|