| |
| |
Germaansche Godenleer
XII
Uller.
ZOON van Sief en stijfzoon van Thor, verschijnt als schoon en welgemaakt: hij was een beruchte boogschutter en behendige schiedlooperGa naar voetnoot(1).
| |
| |
| |
XIII
Vidar.
Vidar is zoon van Odin en van de reuzinne Grid. Hij wordt de sterke, zwijgende Asa genoemd.
In den laatsten kamp zal hij de dood van Odin wreken, middels eenen grooten ijzeren schoe, die aan zijnen eenen voet vast is en waarmede hij het gedrocht Fenriswolf dooden zal. Die ge luchte schoe heeft de zonderlinge eigenschap dat Vidar ermede kan door de lucht en over 't water varenGa naar voetnoot(1).
Na Thor is hij de sterkste der Asen; hij verblijft in de uitgestrekte vlakte Vidi, bedekt met kreupelhout en gers; daar tuimelt hij met zijn strijdros, en van daar zal hij uittrekken om zijns vaders dood te wreken. Hij en denkt op niets auders, en bij doet niets anders dan hem gereed maken voor den kamp.
Nevens hem verschijnt in de godenrei Vali, wiens zending is de dood van Balder te wreken.
Beide Vidar en Vali zijn bestemd om in de nieuwe wereld met Balder te heerschen.
| |
XIV
Höder.
Höder is de god der welweters; hij is sterk en welgemaakt maar blind. Hij is meest gekend als medebewerker van Balders dood, daar Loki hem den Misteltilt in de hand stak, en den slag naar Balder richtte.
| |
XV
Heimdallr.
Deze was van het geslachte der Vanir en was de wijste der goden. Zijn naam beteekent ‘wereld beglanzer’. Hij werd gevoedsterd van negen zusters, reuzinnen der zee'n en bergen, die hem verpleegden in 't begin der tijden aan den rand der aarde. Hij groeide op door de
| |
| |
geheime macht der drij wereldbronnen. Himinborg = hemelsburg, is zijn verblijf aan den kop der brug. bifroest = regenboog, waar hij getrouwe wacht houdt ter bescherminge der goden tegen de aanslagen der reuzen. De regenboog is de brug die den hemel met de aarde verbindt, en die eens zal instorten onder het gewicht der Mispelszonen met het losbersten van den grooten kamp Ragnarök.
Heimdallr is de voortreffelijkste aller schildwachten, hij en slaapt niet meer als een vogel, hij ziet klaar bij nacht als bij dag, en zijn blik draagt twee honderd uren verre.
Zijn gehoor is zoo fijn dat hij het gers hoort groeien en de wolle schieten, dus ook al dat nog meer geruchte maakt. Hij bezit de vermaarde bazuin gjallarhorn, en als hij erop blaast weergalmen de klanken over geheel de wereld. Diens geschal zal eens de goden ten strijde roepen, als de groote Ragnarök zal uitbersten.
Hij heeft ook een peerd met name Golltoppr - gulden maan. Deze lichtgod wordt ook Gullintanni geheeten, omdat hij gouden tanden heeft.
Alles schittert waar hij verschijnt, en de toppen der bergen weerkaatsen zijnen glans.
Diens aartsvijand is Loki, met wien hij eens den laatsten kamp zal uitvechten.
| |
XVI
Bragi.
Bragi verschijnt als de hofskald of hofdichter Odins, die de gasten bij den hove verwelkomde en hunne ouders in Walhal bezong. Hij wordt voorgesteld als een oude giijzaard, met langen witten baard. Hij was de god der dichtkunst en der welsprekendheid, en hij verheugde de goden door zijne gezangen, begeleid van de zoete toonen zijner harp met gouden snaren. Naar hem verkregen de dichters den naam van Bragermannen. Het was een gebruik bij de Noordmannen dat hoofdingen en strijdmannen, bij het besluiten tot eene stoute daad, zulke belofte
| |
| |
bezegelden door het ledigen van eenen hunner gewone drinkhoorns, en zulks heette den Bragebeker ledigen; iets dat ook geschiedde wanneer iemand in 't genot van een erfdeel trad; dan moest de Bragebeker ter eere van den afgestorvene gedronken worden. Zijne gemalin hiet Joma, de godin met de gouden appelen.
| |
XVII
De Asinden.
Nerthus.
Het bestaan dezer Asinde kennen wij door Tacitus, die ze in 't 40ste cap. der Germania beschrijft. Zeven volkstammen, woonachtig in het huidige Sleswyk-Holstein, hadden een gemeenzaam heiligdom, waar zij Nerthus vereerden, haar de hoogste eer bewezen, die alleen aan de grootste goden bewezen wierd; men bracht daar namentlijk menschenoffers. Jaarlijks wierd er te harer eere een groot feest gevierd, en dan wierd haar beeld, gelijk dat van Frey te Upsala, rond de gouwen gevoerd. Het heiligdom stond op een afgelegen eiland; daar stond de wagen der godin: met kostelijk laken was hij behangen, de priester alleen mocht hem aanraken. Zoodra de godin door een teeken hare tegenwoordigheid had te kennen gegeven, wierd de wagen voortgetrokken en van gouw tot gouw gevoerd. Overal hield men groote feesten en was er groote vreugd, tot dat eindelijk de wagen naar het heiligdom wierd terug gebracht, alwaar hij op eene gewijde plaats zorgvuldig gewasschen wierd en gezuiverd; en de knechten en dienders die den priester in den omrid gediend hadden, wierden in de waterbron verdronken.
Men wil den naam Nerthus afleiden van het keltische nerth - kracht, macht; of wel van het sanskr. nar, naras = de man, en met aangevoegde th een germaansch woord van het vrouwelijk geslacht geworden; zoo zou dus Nerthus de manin, 't is te zeggen de vrouw beteekenen. (Kluge). Deze Nerthus is van eigentlijken Nedergermaanschen of nederduitschen oorsprong, en bestaat niet
| |
| |
in de godenleer der Noordmannen; maar zij is bij hen vervangen door Frija of Frigg, de vrouwe van Odin. Nerthus ook is de gemalin van den oppersten god der Germanen, van den Tiwaz. Tacitus geeft de beteekenis van Nerthus weder door die van terra mater = moeder aarde, want de omgang van den stoet, met de daartoe behoorende feesten, hadden altijd plaats met het begin der lente, als de natuur uit haren winterslaap ontwaakte en moeder aarde hare weldaden ging schenken.
(Zie Mogk. Mythol. § 72).
| |
XVIII.
Frija of Frigga.
Deze naam wordt afgeleid van het sanskr. prija = gade, echtgenooteGa naar voetnoot(1), en zou ontstaan zijn uit het oud hoogduitsch Frija, angelsaksisch. Frig, oud saks. Fri, oudnoordsch FriggGa naar voetnoot(2).
Deze godin wordt voorgesteld als de gemalin van Odin of Wodan. Zij was de wijste en de voornaamste aller Asinden, en zij speelde eene overwegende rol in 's menschen lot: zij kende de bestemming van elken mensch. Haar verblijf werd Fensalir geheeten, maar daarbij heeft zij nog hare plaats nevens Odin op den throon Hlidskialf, van waar zij eveneens over geheel de wereld ziet. Zij is de godin van het spinnen en van den huiselijken vlijt; zij was volgens de Edda (Sn. E. I.114), de voortreffelijkste der Asinden.
Hare bodinne is Gna, die overal hare bevelen brengt, gezeten op het ros hofvarpnir = hoevenklepper, waarmede zij door de lucht en over zee rijdt.
Frigga is tevens aanzien als godin over leven en dood.
Haar lot is gansch met dit van Odin verbonden, gelijk deze wierd zij ook eerst als eene soort van windhekse
| |
| |
aanschouwd, zij was de windsbruid, de verwenschte maagd die in den storm rondvloog en door Odin vervolgd wierd. Zelfs wierd zij op sommige plaatsen voorgesteld door Woen, of den woedenden heer gevangen, die ze op zijn peerd liggen had, het hoofd de handen en de voeten van weerskanten van het peerd neêrhangende. Naderhand wierd zij tot den rang van godinne verheven en nevens Odin vereerd. Zij was bij alle germaansche volkstammen gekend.
| |
XIX
Freyja.
Ik heb in 't begin dezer verhandeling gezeid, dat er in de godenleer der oude Germanen geene orde noch eenheid en bestond. De schets der Asinde Freyja is er een voorbeeld of een bewijs van.
Freyja wordt met bijzondere voorliefde door de ijslandsche dichters bezongen en gevierd. Ook en wierd zij nergens elders als in Ijsland voor godin vereerd, maar onder veel opzichten wordt zij met Frigga gelijk gesteld, en in veel stukken schijnt zij deze te vervangen.
Freyja en is niet, gelijk Frigga, van algemeen germaanschen oorsprong, en daarom en kan hare naam niet afgeleid worden van een oorgermaansch woordGa naar voetnoot(1).
Freyja is de vrouwelijke vorm van Freyer, wien men eene zuster toegedicht had. Gelijk Freyer de zoon van Njarder is, alzoo is Freyja diens dochterGa naar voetnoot(2).
Zij heerscht gelijk haar broeder over regen en zonneschijn, en schenkt de vruchtbaarheid aan de aarde. Zij ook heeft eenen gouden ever, gelijk Frey; zij heeft eene volkhave, een soort van vederen kleed, waarmede zij overal vliegen kan, fjardrhamr, valhamr, en dat de andere goden van haar leenen om er mede naar het reuzenland te vliegen; zij heeft eenen wagen die voortgetrokken is van kattenGa naar voetnoot(3); zij is eene liefdegodin gelijk Venus, en, gelijk
| |
| |
die romeinsche godinne staat zij slecht bekend. Zij was de godin der tooverije en zij was de schoonste der Asinden. De dichters spreken van hare twee dochters, Hnos en Gersemi, die juweel en kleinood verbeelden. Haar bijzonderste juweel is het Brisingamen, het heerlijke halssnoer dat door vier dwergen gesmeed wierd, op verzoek der godinne. Over de beteekenis van dit halssnoer hebben de geleerden veel geschreven; de eenen, zooals NislicenusGa naar voetnoot(1), wilt er de verbeeldinge in vinden van den glans dien de opstaande en ondergaande zon over de zee giet, anderen willen er het beeld der maan in vinden, zooals Magnussun en Müller; nog anderen den regenboog. Elken avond komt Loki dat juweel van hare borst weg rooven, en elken morgend brengt Hemdallr het haar terug.
Zij ook staat gekend als de vrouwe van Odin; aan haar komt de helft der gesneuvelde krijgsmannen toe, de andere helft is voor Odin. Maar niet te min stellen de dichters haar ook voor als gemalin van Odr. Dezen zal zij eens rond de wereld gaan zoeken en gouden tranen over hem weenen. Haar verblijf is Folkvanjr, haar paleis heet Sesrumnir, zoo vermaard onder de goden voor de pracht die er heerscht.
| |
XX
Skadi.
Deze was de moeder van Freyer en van Freyja, en zij was de gemalin van Njordr; zij was de dochter van den reus Djassi, die door de Asen gedood wierd; ter verzoening voor de dood haars vaders mocht Skadi eenen gemaal kiezen onder het geslacht der Asen, doch, op voorwaarde dat zij alleen de voeten mocht zien om haren keus te doen. Zij zag een paar welgemaakte voeten en sprak: ‘Dezen wil ik hebben, Balder maakt dat.’ Maar in plaatse van Balder was het Njordr. Zij was beschuddin der bosschen die op de rotsen groeiden, en zij was tevens godin der jacht.
| |
| |
| |
XXI.
Idunn.
Godin der onvergankelijkheid, gemalin van Bragi. Aan hare zorg was een doos toevertrouwd waarin de appels lagen die de wonderbare eigenschap bezaten aan de goden hunne jeugd en frischeid terug te geven wanneer zij verouderd zijnde, ervan aten.
| |
XXII.
Godinnen van minder bedied.
Gefjon, was eeuwig maagd, en godin der maagden; wie ongehuwd stierf hoorde haar toe.
Lofn. = Loven, godin des huwelijks, was van Odin belast de verloofden trots alle hindernissen te vereenigen.
Sjöfn, eene asinde die het vermogen bezat liefde in 's menschen hert op te wekken.
Snottra, godin der voorzichtigheid en der schuchterheid.
Saga, godin der geschiedenis, zij woonde te Sögvabäck, waar Odin haar dikwijls bezocht.
Fulla, eene Asinde, genaamd de maagd met losse haren en gouden hoofdband. Zij bewaarde Freyjas juweelen en nam deel in hare geheime raadbeslagen.
Glina, Freyjas dienares, gelast met deze te behoeden welke de godin wilde van ongelukken bewaren.
Sijn, was de deurwachtster in Wingolf en hield de deur voor ongenoodigden gesloten. Daarbij nam zij in de vergaderingen acht dat niemand door leugens zijne zaak en verwronge.
Var, Vor, of Vö was de godin der eeden en hoorde de verbintenissen der partijen, deze straffende die aan hunne trouw te kort bleven. Niets en kon haar verholen blijven.
Eira was godin der gezondheid en der geneeskunst.
V. van de Kerckhove
|
-
voetnoot(1)
- Snorri Edda I.
Skieden zijn lange smalle planken puntig opgekromd, in 't midden voorzien met breede lederen riemen waarin de skiedlooper de voeten steekt. Met deze skieden loopen Noorwegers en Lappen zoo snel als de wind over de snee, berg op, berg af.
-
voetnoot(1)
- Zeitschrif. für Deutsche alterthum. XXX. 217. Zie Mogk. Mythol. § 73.
-
voetnoot(2)
- Beitrage zur Geschichte der Deûtschen Sprache û. Litt. by Mogk., § 73.
|