Peren, appels, krieken, pruimen enz. geven blommen die alle twee de werk- en wederwerkdeelen te gare hebben, en meer nog zulke die ter zelver tijde open en in leven zijn. Vermits er vele bloeidraadtjes in ieder blomme staan, is er vele, ja, meer als keure genoeg voor ieder blomme, om van 's zelfs bevrucht te geraken.
Ten anderen, moesten nog de helft of de drie vierden van de blommen onbevrucht blijven, op den perelare bij voorbeeld, nog en zou 'k daar geen ongemak in zien, gemerkt dat wij meestendeels nog veel te veel peren op eenen en den zelfsten boom laten staan om groote en goede vruchten te krijgen.
Alleszins en kan hier het bezoek van de bie'n nog geen 't minste kwaad. Wat meer is, men bemerkt dat een bloeikorrelken van eene andere blomme, hier op den mond van de busse geleid, veel zeerder zal werken als een of meer bloeikorrelkens van de zelfste blomme. Daaruit blijkt dat de eenvoudige kruising hier nog zou voordeelig zijn.
Is dat nu al, en doen de bietjes geen ander werk op de blommen?
't Schijnt van ja.
Als gij te zomerwaard gaat wandelen in 't veld of in de weide, dan en hebt ge geen oogen of ge wordt getroffen door de veelverwige kleederdracht der kruidenwereld; groen van wel vijftig slag, blauw en peersch, rood en roosverwig, geluw en wit, al den wisselglans van den regenboge vindt gij er in weder.
Hoe ontstonden al die blommen?
De bietjes zijn het die u dat lief vertoog geschilderd hebben, de bietjes zijn het die ze de eene achter de andere deden worden en voortleven, zeggen sommige leeraars der verwordinge.
't Is mogelijk, maar laat ons eerst hooren en zien hoe dat gebeurd zou zijn, vooraleer wij 't aan veerden.
De geleerde en kundige navorscher van de zeden en de gebruiken der kerfdieren, Heer John Lubbock, verdedigt die leeringe in zijn werk: British wild flowers in their relation to insects. Het getal zijner volgelingen is tamelijk groot.