| |
| |
Germaansche Godenleer
VI
Frey.
FREY, Freyer, Frodi, Vry, Frö, was een der opperste goden, was licht en hemelgod, en god van vruchtbaarheid en overvloed. Hij wordt de glanzende genoemd, en rijdt op eenen ever met gouden haar. Met hem en kan geene duisternis samenstaan, en, waar hij verschijnt, verdwijnen de duisternissen. Hij bezit een schip Skidbladner, waarmede hij door de lucht vaart, en dat de wonderbare hoedanigheid heeft van te kunnen toeplooien; dit schip is een wonderwerk van de dwergen. Frey is heer van Alfheim = ‘het land der sterken,’ waar de lichte Alfen wonen die hem overal vergezellen. Men bewees hem gelijke eer met de opperste goden en men offerde hem menschen.
Hij wierd ook vereerd als God van den vrede, zoodat men heden nog in Zweden de kenspreuk heeft van Freysfrid = Freys vrede; in Denemark zegt men ook nog Frodisvrede.
Frey wierd bijzonderlijk vereerd in den tempel van Upsala in Zweden, dáar stond zijn beeld van louter goud, tusschen Odin en Thor, en eene priesterin, hem toegewijd, reed alle jare met de beeltenis door al de zweedsche landschappen. Te Drontheim in Noorwegen bestond er ook een bijzondere tempel te zijner eere, en in diens omvang werden peerden gevoed, die hem toegewijd waren. Men offerde hem ossen en stieren, alsmede evers, en met het einde des jaars slachtofferde men hem den prachtigsten ever dien men vinden kon, ten einde een gelukkig
| |
| |
nieuwjaar te verkrijgen. Den naam van dezen afgod vinden wij terug in Vrijdag, welke dag hem bijzonder toegewijd was.
Maar wat beteekent eigentlijk die naam?
‘Wij vinden in alle germaansche talen, zegt Mogk, het bijwoord waarmede Freyer bedekt wordt, in de beteekenis van “Heer” (got. frauja, oudhd. frô, angels. frea). Door de oude christene dichters wierd dit woord stadig gebruikt om God toe te spreken. Of dit woord met ons froh (oudhd. frô, genadig, goed; - Vlaamsch: Vroom -) samenhangt, kan taalkundig niet onweerlegbaar bewezen worden. In alle geval moet deze aanspraak, wanneer wij die op het heidendom toepassen, den hoogsten god gegolden hebben; en deze was niemand anders als TiwazGa naar voetnoot1.’
Aldus wil men in den naam van Frey het bijnaamw. vinden gebruikt om God toe te spreken, en waarvan men eene bijzondere godheid zou gemaakt hebben.
Freyer is in de Edda voorgesteld als van het geslacht der Vanir, en zoon van Njordr. Zijn verblijf was Uppsalir, het land dat boven alle andere streken lag. In Zweden slachtte men hem menschen. In den krijg tusschen de Asen en de Vanirs wierden Freyer en Njordr als gijzelaars aan de Asen uitgeleverd; toen naderhand beide geslachten verzoenden, wierden de goden van beider soort in eenen eeredienst vereenigd.
| |
VII
Njordr.
Njordr was de vader van Frey, en hij verschijnt overal nevens hem. Njordr staat gekend, gelijk Freyer, als schenker van rijkdom, en wierd bijzonderlijk vereerd als de god der zee en der zeevaarders. Hij voerde het gebied over de winden en de golven. (Snorri Edda. II).
Noatun, 't is te zeggen scheepsplaats, is zijn verblijf. Zijne vrouw heet skadi, de dochter van den reus Tjassi.
Zij was eene machtige reuzin, die haar verblijf hield te
| |
| |
Drudheim, alwaar zij met haren gemaal negen nachten, 't is te zeggen gedurende de negen wintermaanden, verbleef, terwijl zij met Njordr slechts drij nachten, 't is te zeggen gedurende de drij zomermaanden, te Noatun inwoonde.
| |
VIII
Balder.
Wij hebben reeds gezien hoe een bijnaam of eene bepaling der godheid van diens naam wierd afgescheiden om er eene bijzondere godheid van te maken. Gelijk in het angels. frea, oudn. frô, de heer beteekent, aldus ook beteekent in 't angels. Bualdor, heer, vorst, en in het Oudnoordsch baldr = heer. Aldus vinden wij dat Mogk, naar Grimm, de verklaring geeft hoe die godheid tot stand kwam, en hoe het komt dat er veel gelijkheid bestaat tusschen Freyer en Balder.
Bügge heeft beweerd dat de noordsche godheid Balder zoude ontstaan zijn onder den invloed van Iersche legenden betreffende Christus, en dat Balder zou Christus beteekenen; doch, zegt Mogk, die beweering van Bügge stoot tegen al te groote moeienissen om deze te kunnen staande houden; maar wil men den Balder-Mythus verklaren als eene noordsche godheid, die in 't Noorden tot stand gekomen is, dan heeft men geene moeite. Dit vraagpunt hier wijdloopiger behandelen ware van weinig belang, wij bepalen ons dus tot den noordschen Balder als eenvoudigen afgod.
't En is niet geweten of men ergens tempels voor Balder heeft opgericht; maar hij staat gekend als zoon van Odin en van Frea, als de god der onschuld, als de klaarste, de meest doorschijnende der Asen, hvitastr. Daarom straalt uit hem niets anders als glans en licht. Zijn verblijf is Breidablik = wijdglanzende, en van dáar overschouwt hij geheel de wereld. Hij is moedig, mild en schenker van rijkdom. Als rechter staat hij aan het hoofd der godenrei. Zijn tegenstander is Loki, door wie Höder, de
| |
| |
blinde Ase, het wapen krijgt om Balder te dooden. Loki richt den slag naar Balder, die, tot grooten schrik der goden, in hun midden dood ten gronde stort. Zijne gemalin is Nanna, de getrouwe echtgenoote, wier hert van smerte breekt als zij de dood van haren gemaal verneemt.
| |
IX
Forseti.
Forseti beteekent voorzitter, wj was nevens Balder de beste der rechters. Zijne burcht was Glitnir = de glanzende. Hij was ook buiten het Noorden gekend, vooral bij de Friezen, op het eiland Helgoland, dat Fosetiland geheeten wierd. ‘Op dit eiland,’ zegt Mogk naar Grimm, ‘was het oude gouwheiligdom der Noordfriezen. Bij eene geheiligde waterbron was Foseti ter eere eene tempel gebouwd, en dáár wierden hem menschen geslachtofferd. Alles op het eiland was den God toegewijd, en dáár en was 't niet geoorloofd 't zij dieren of iets anders aan te raken.’
In de godenleer der Noordmannen staat Forseti gekend als zoon van Balder en Nanna. Al wie in moeielijke gedingen tot hem ging, kwam voldaan terug. (Snorri Edda II).
| |
X
Loki.
Loki is een der bijzonderste wezens in het heidensche godenstelsel. In hem vinden wij eene dubbele natuur, hij is een afkommeling der reuzen en hij staat gelijk met de Asen; hij neemt deel in vergaderingen en maaltijden der goden; hij treedt nu eens op als vriend en bondgenoot, dan eens als vijand en tegenkamper der Asen. Men heeft allerlei stelsels verzonnen om dit zonderling wezen te verklaren. Volgens de Edda zal hij de aanvoerder wezen der reuzen in den laatsten kamp, den vreeselijken Ragnorök tegen de Asen, en als dusdanig wil men diens naam de beteekenis geven van sluiten als slot, lok, en wil men diens naam afleiden van luka, wier beteekenis
| |
| |
wij wedervinden in het dietsche luik, beluik, afgesloten plaats. Daar nu Loki aan alles een einde gaat stellen, aan goed en kwaad, zoo zal hij de afsluiter zijn van alles, de Loki, de eindmakerGa naar voetnoot(1). Loki is dus een mengelmoes van goed en kwaad, waarin het kwaad eindelijk de bovenhand neemt en de algemeene ramp, de eindelijke verdelging medesleept.
In Loki heeft men de verbeelding van het vier willen terug vinden, of wel heeft men hem genomen voor het zinnebeeld van het vier, dat zeer nuttig en zelfs onmisbaar is, doch moet bewaakt, en met omzichtigheid gebruikt worden, maar dat uiterst verderfelijk is, ja alles verdelgt indien men het aan zijn zelven overlaat. Hij is zoon van den reus Farbauti = gevaarlijk slaande, en die volgens Bügge den stormwind zou verbeelden; zijne moeder heet Laufeya of Nalla. Zijn wijf heet Angurboda = de angstbodinne. Hunne kinderen zijn: de Midgardsormen = wereldslange, dat reuzenmonster der zeediepten door de goden rond de wereld geslingerd; Fenrisulfr = Fenrewolf, dat zwarte monster der afgronden, eerst door de goden zelve in Asagaard opgekweekt en daarna met opgesperden muil in de klipholte Gjöll vastgeklonken; en eindelijk Hel, de vorstin van het onderaardsche rijk, het rijk der duisternis, der dood en der verdoemden in Neflhem = Nevelhem. Deze drie wezens zijn dus machten der duisternissen, kinders van het kwaad en onheilbrengende wangedrochten gelijk hunne ouders. Loki als lid der godenschaar, nam deel in alle raadslagen en besluiten; maar hij was een twistzoeker, een valsche kerel, die door alle slag van renken en kromme trekken de goden in moeienissen stak, en ze door zijne listen weder ter hulp kwam, tot eindelijk, de doodslag op Balder door zijn toedoen, zijne zaak zoo geweldig bedierf dat de goden hem vastgrepen in Franangersfors en hem bonden. - Van eene andere gemalin Sigyn had hij twee zoons Vale en Narve. Vale, verandert in wolf en verscheurt Narve. Loki was Wôdan behulpzaam toen deze den mensch miek, en 't is aan Loki dat de mensch al zijne
| |
| |
uitwendige hoedanigheden van schoonheid en van gezond wezen te danken heeft.
Loki wordt altijd voorgesteld als schoon, bleuzende, behendig, rap, sterk en overmoedig; hij trotste alle goden; Thor alleen kon hem meester en kon hem dwingen het bedreven kwaad te herstellen, en 't is hij die eindelijk met de hulp der andere goden den deugniet vangt en straft. Van dan af, eenmaal uit het verblijf der goden gebannen, staat hij slechts bekend als Utgardaloki, omdat hij gebonden ligt in eene plaats buiten de wereld waar noch zon noch maan eenig licht geven.
Van dan af geldt hij als de booze god der vernieling, als de bewerker des ondergangs van al dat leeft, van dieren en planten, van menschen en goden, van hemel en aarde.
| |
XI
Hoenir.
Hoenir was de god der onnoozelaars, een vertrouweling van Odin, en hij verschijnt veelal in gezelschap van Odin en Loki, maar altijd speelt hij eene onbeduidende rol. Hij was schoon en wel gemaakt, groot en sterk, maar was zoodanig bekrompen van geest dat hij nimmer eenig besluit kon nemen.
Eens wierd hij als gijzelaar aan de Vanir gegeven, in gezelschap van Mimir voor zijnen raadsman, maar hij gedroeg zich zoo dwaas dat de Vanir aldra zijne weerdeloosheid inzagen en zich wreekten op Mimir.
('t Vervolgt)
V. Van de Kerkhove
|
-
voetnoot1
- Zie tk 9 van dezen jaargang bl. 132.
|