De taal is zuiver saksensch.
Men heeft nog 't handschrift C, Cottonianus, hetwelk in British Museum bewaard wordt, en daar gekomen is, men weet niet hoe.
Waarschijnlijk komt het uit het klooster van Werden, want de tale van die leze komt wonderwel overeen met het taaleigen van andere bekende Werdensche oorkonden.
Een der dienstlieden van de boekenzale van Praag vond in 1881 een derde handschrift in den band van eenen ouden boek.
Lambel heeft het in 1881 te Weenen uitgegeven.
't Handschrift P, en is niet volledig; 't en gaat maar van vers 958 tot v. 1156, en voor de tale komt het meest overeen met C.
Eckhart, die in 1729 zijn werk uitgaf, Commentarii de rebus Francioe Orientalis, verhaalt daarin dat een zekere Siegler, die vroeger waarder der oorkonden was te Fulda en daarna boekenwaarder der Hoogschool van Würzburg, te dezer stede een handschrift van den Heeliand gezien had.
't Handschrift van Roomen komt waarschijnlijk uit Heidelberg; Würzburg en ligt niet ver van Heidelberg en 't zou wel kunnen gebeuren dat Zangenmeister nu eene brok van een vierde handschrift, dat van Würzburg, te Roomen gevonden heeft.
***
Du Chesne in zijn Historiae Francorum Scriptores, in 1636 te Parijs verschenen, deelt een oud latijnsch stuk mede, waarvan de oorsprong en de geschiedenis onbekend zijn en in hetwelk er verteld wordt dat een dichter van bedied een epos opgesteld heeft, op bevel van koning Lodewijk den Vrome en hij zoowel het oud als het nieuw Verbond tot grondslag zijner rijmreken heeft genomen.
Dat stuk heet men de Praefatio.
De dichter van den Heeliand en zegt geen enkel woord van zijn eigen zelven.
Niets en kunnen wij nopens hem vernemen.
Al wat men van hem weet, 't is hetgene die zooge-