Biekorf. Jaargang 5(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Klokken WANNEER ge eensklaps de stilte breekt, o klokken die daar hooge wiegt en triplend door 't geluchte spreekt en bommelend weg end weder vliegt; Als op de golven van de lucht uw bronzen stemme gonzend vaart en zingezangend henenvlucht ter steê rond en te veldewaart; Heel 't ronde schiet als uit een' droom en stille valt de steenen stee aan 't luisteren naar dien klankenstroom die walmend ruischt door d'hemelzee. Die zind'rend loopt door steen en hout, langs stege en donkere straat versmelt er zuchtend komt lijk 't klagend woud of zingt lijk 't gulden korenveld, De christen dan, in feestgewaad, komt neerstig naar den tempel af en volgt er, waar de priester gaat rond 't autaar of de vont of 't graf. Zoo luidt gij bij den uchtendgroet, wanneer de zonne in 't Oosten zwemt; zoo luidt gij in den middaggloed, en als de nacht ter kimme klemt. [pagina 216] [p. 216] Zoo juicht gij als er ia den schoot der kerke, een nieuweling verschijnt zoo treurt gij als een dischgenoot van uit heur gastenmaal verdwijnt. En lijk uw stemme klonk weleer wanneer ik kwam ter christenschaar, zoo luide ze mij nog nen keer wanneer 'k er uit en henen vaar. En uit het graf dan rij ze ik weêr, wanneer de laatste maal uw' stem met tromprumoer van sfeer tot sfeer, zal donderen, op 't bevel van Hem! K.V.W. Vorige Volgende