| |
| |
Mingelmaren
Gallische en Roomsche oudheden in West-Vlanderen
EEN lezer van Biekorf verlangt eene volledige opgave van de roomsche oudheden, medaliën of geldstukken, die langs de westerzijde onzer gouwe opgedolven geweest zijn.
Hieronder deelen wij, ten dienste onzer oudheidminnende lezers, de opgave mede van al de oudheden, zoo gallische als roomsche, muntstukken of andere, die over geheel West-Vlanderen, tot het jaar 1813, blootgedolven wierden. Deze opgave is verzameld uit het werk van zaliger kanonik De Bast, van Gent, ‘Recueil d'Antiquités Romaines et Gauloises, trouvées dans la Flandre proprement dite’ (1808), en uit ‘Suppléments au Recueil d'Antiquités Romaines et Gauloises’ van denzelfden schrijver (1809-1813).
Eerst komt eene lijste van de roomsch keizerlijke geldstukken.
Daarop volgen eenige bemerkingen diesaangaande, en de verder gedane ontgravingen van andere oudheden, 't zij roomsche 't zij gallische.
| |
| |
Namen der roomsche Keizers. |
Jaar hunner dood. |
Stedenamen en getalgevondene muntstukken. |
Julius Caesar |
44 vóór Christus |
Werveke, 1. |
Augustus |
14 na Christus |
Harelbeke, 2. |
|
|
Sweveghem, verscheidene. |
Claudius I |
54 na Christus |
Oedelem, 1. |
Nero |
68 na Christus |
Rumbeke, 1. |
|
|
Aertrycke, verscheidene. |
|
|
Zedelghem, 1. |
Vespasianus |
79 na Christus |
Rousselaere, 1. |
|
|
Kortrijk, 1. |
Domitianus |
96 na Christus |
Oedelem, 1. |
Nerva |
98 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Kortrijk, 1. |
Trajanus |
117 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Aertrycke, verscheidene. |
|
|
Kortrijk, 1. |
|
|
Oedelem, 7. |
Hadrianus |
138 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Kortrijk, 1. |
|
|
Harelbeke, 1. |
|
|
Aertrycke, verscheidene. |
|
|
Oedelem, 4. |
AElius |
138 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Harelbeke, 1. |
Antoninus Pius |
161 na Christus |
Kerckhove, 1. |
|
|
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Kortrijk, 1. |
Lucius Verus |
169 na Christus |
Merckhem, 1. |
|
|
Aertrycke, verscheidene. |
Marcus Aurelius |
180 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Brugge, 1. |
Faustina |
|
Brugge, 1. |
(Vrouw van Marcus Aurelius) |
|
|
Commodus |
192 na Christus |
Wareghem, verscheidene. |
|
|
Sweveghem, verscheidene. |
Septimius Severus |
211 na Christus |
Wareghem, 2. |
|
|
Harelbeke, 1. |
|
|
Rumbeke, 1. |
Severus Alexander |
235 na Christus |
Wareghem, 12. |
Maximinus I |
238 na Christus |
Harelbeke, 3. |
Posthumus |
267 na Christus |
Kerckhove, 1. |
Gallienus |
268 na Christus |
Marcke, verscheidene. |
Claudius II |
270 na Christus |
Gits, 1. |
Deze stukken waren in 1813 meestal in bezit van kan. De Bast.
| |
| |
De geldstukken hier aangehaald als te Wareghem gevonden zijnde, waren boven de 200 in getal, en wierden er in 1778 opgedolven; deze van Sweveghem, boven de 300 en gevonden in 1637; te Waermaerde vond men er boven de 1800, al in zilver; die vondste is bevestigd door een handschrift dat op de greffie van Audenaerde berustende is.
Te Kortrijk, dolf men in 1810, benevens de aangehaalde geldstukken van Vespasianus en Hadrianus, nog twee zilveren munten van consuls of burgerheeren.
Daar wierden, volgens Duclos ‘De oude kuste van Vlaanderen’ ook nog roomsche penningen gevonden te Wulveringhem, Isenberghe en Oostvleteren. Welke en wanneer en zegt hij niet.
Buiten de bovengemelde geldstukken, ontgroef men nog te Brugge, 2 bronzen snijtuigen van gallischen of van roomschen oorsprong, en 7 eerden potten van roomschen oorsprong; te Thorhout, eene zilveren gallische munte, met mannenkop al de eene zijde, eenen ruiter al de andere, en letters tusschen de pooten van het peerd; te Werveke bestond eertijds, volgens Gramaye, (Antiq. Flandr. pag. 130), een overoud gebouw, en geloofweerdige menschen getuigden hem er een deel van een beeld gezien te hebben dat Mars voorenstelde, aan wien die tempel toegewijd was; te Rousselaere, dolf een landbouwer in 1806 eene gouden gallische munte op; te Harelbeke, vond men overblijfsels van roomsche werken en opschriften en, volgens Werwiltius, door Sanderus en Gramaye aangehaald, ontdekte men er in 1499 een grootstaltig lijk, met eene looden plaat ernevens, waarop geslegen stond L. MANC. L.F. en een groot glazen vat vol munten; te Oudenburgh, volgens Gramaye (op. cit.) vond men eerden potten vol roomsche munten en andere kostelijk vergulde vaten; te Breedene, eene kruik en zes vaten; te Clemskerke, twee eerden potten met beeldwerk en eenen in brons; te Houthave, dolf men in 1805 een lijkvatop; te Leffinghe twee potten; te Meetkerke, twee kleene koppen in gebakken eerde; te Oostduynkerke, een schotel en eene schaal in roode gebakken eerde; te St. Pieterscapelle, een zwart vat en een in roode eerde; te Schoore, een vat met beeldwerk er op, en twee te Slijpe. In 1801, vond men nog te Slijpe, midden den turf, een bronzen standbeeld (schrijvend vrouwenbeeld met hane ernevens), eene gouden keten en verschillige zilveren muntstukken van de opvolgers van Constantijn den Groote; te Zevecote ontgroeven ze twee eerden schotels; te Wenduyne, een eerden vat, en eenen eerden schotel: Juvenius F. (Fecit) staat er op te lezen.
Deze vondsten van Breedene, Clemskerke, Houthave, Leffinghe, St. Pieterscapelle, Meetkerke, Schoore, Slijpe, Waermaerde en Wenduyne wierden gedaan sedert een dertigtal jaren, zegt Kan. De Bast, die schreef in 1808, en zijn berustende, voegt hij er bij.
| |
| |
in zijne oudheidverzamelinge of in deze van de heeren d'Hane-Steenhuyze, Van Heurne-de Schiervelde, J. Moyson.
Wie van de lezers van Biekorf zendt de opgave, volledige of gedeeltelijke, van de ontdekkingen die gedaan wierden in West-Vlanderen sedert het jaar 1813?
MEN mag vaste wel bewonderen dat onze volksprake, die, binst eeuwen, geen letterwezen gehad en heeft, nu nog zoo verschillende is van de deensche schrijf tale, die wij gebruiken; en dat die volkstale, trots al dat de kerke, de schole en geheel de letterkunde, binst vier eeuwen, gearbeid en gewrocht hebben om ze te verdeenschen, zoo nabij de oude noordsche tale staat, wier woordenvoorraad even frisch en sterk is, al is 't dat de woordgedaanten, na zoo een langen strijd, hebben beginnen te wankelen; en men zal het niet overdreven achten als ik zegge, dat, waar het de moedertale is in 't huisgezin, het kind daar, als het begint onze boeken te lezen, mag zoo goed als eene nieuwe tale leeren, eene omstandigheid die eenen meer belemmerenden invloed heeft op het onderwijs in onze scholen, als dat men het in 't algemeen genegen is te gelooven. Maar om reden van den overgangstoestand waarin de tale haar eindelijk bevindt, worden oude en nieuwe gedaanten door elkaar gemengeld en komen er meer oude en echte vooren in de eene streke als in de andere, reiner bij het oudere geslacht als bij het jongere.
Uit Norske Folkeviser, uitgegeven door M.B. Landstad. Forord XII en XIII.
| |
Ik leze in het Taalkundig Magazijn of gemengde bijdragen tot de kennis der nederlandsche taal; bijeenverzameld door A. De Jager. Tweede deel. Te Rotterdam, bij T.J. Wijnhoven Hendriksen. 1837. Bl. 511-12, hetgene volgt:
‘Van eene geachte hand ontving ik de volgende opmerking, die mij der mededeeling overwaardig voorkomt:...... ‘De uitsluitende invloed, dien het Hollandsche taaleigen op het Nederduitsch uitoefent, is, velgons het gevoelen van bevoegden, niet voordeelig voor hetzelve: ik, die in Zeeland geboren en opgevoed ben, zie met smart het zoetvloeijende der oude taal meer en meer verdwijnen. Vlaanderen en Braband konden de ontaarding temperen. Men hoort thans het Vlaamsch alleen uit den mond van het gemeen en oordeelt daarnaar even of men over het Hollandsch moest oordeelen naar de gemeene taal der Leije- | |
| |
naars, Hagenaars of Amsterdammers. Enkele reizen hoorde ik te Brugge fatsoenelijke vrouwen een meer beschaafde Vlaamsch spreken en moest de zoetvloeiendheid van dat taaleigen regt doen ervaren.
A.d.J.’
In het derde talmerk van dezen jaargang van Biekorf wordt herinnerd dat in 't Belfort 1893, no 8, gevraagd wierd wat de moord steken is.
In het Belfort had men beweerd dat de moord hetzelfde beteekende als de dood en dat de moeilijkheid van de uitdrukking de moord steken, in het werkwoord steken moest gezocht worden.
Met Schuermans in moord (dat in Brabant somtijds mood of moed uitgesproken wordt) het woord moed of het woord monde te willen zeeken, is niet alleen zeer gewaagd, maar het geeft ten slotte weinig uitkomst. Ter moude steken = ter aarde bestellen, kan alleszins aan de uitdrukking: hij steekt de moord, niet ten gronde liggen. Overigens dat niet alleen nu, maar ook vroeger in Brabant de gewone vorm moord was, - zooals nu en vroeger (1561) in Vlaanderen -, bewijst dit vers uit Ogier's Spel der Onkuysheid (uitgave van 1682, bl. 102):
Soo valt hem een cathern op 't hert en is seffens de moort [gesteken.
| |
Zieldichtje van Paul-Marie-Joseph, 't elfjarig zoontje van Heer Jules Decannière en Vrouw Marie Deleersnyder:
Het heeft toch zoo lang en zoo bitter geleden,
twee maanden en meer met de ziekte gestreden...
Die smachtende smerte! dat nijpend verdriet,
bij kinders... hoeveel en begrijpen het niet!
En toch!... als de Heer iemand milder wilt loonen
en meer als met onschuld zijne ziele bekroonen;
als Jesus den glans van dat kinderlijk hert
nog zuivert en loute-t door pijn en door smert;
als hij, in die ziele tot spijze gekomen,
te midden die pijnen heeft plaatse genomen,
en maakt, dat het kind met gelatenheid lijdt
en d'hope des hemels zijn ziele verblijdt,
zoodanig dat 't zucht tot zijn Vader en Moeder,
te midden de tranen van Zuster en Broeder:
| |
| |
‘en weent niet, geliefden; ach! staakt uw getraan
ik lijd maar om recht naar den hemel te gaan:’
Zegt, Ouders en Broeders en Zusters en Vrienden,
of wij, spijts 't verlies, toch niet eerder en dienden
't geluk te benijden van 't stervende kind,
dat ons in den hemel verwacht en bemint-?
C.B.
‘NOG heden wordt Thor door de Tsjerkassen, in het land van Babarda, aan de zwarte zee, gehuldigd.
Bij de Franken wierd het vieren van den Donderdag, door de kerkelijke overheid, verboden, zooals blijkt uit “Indiculus Superstitionum et Paganiarum” van 't jaar 743.
De ouden verzekeren dat Saturnus bij de Kelten in het Westen hoog in aanzien stond... Het verdient misschien eenige opmerking dat nog heden in Duitschland en in sommige oorden van Groot-Britannië, de Zaturdag, na den middag, een halve heilige dag is. Ook duurt nog in Walles bestendig het gebruik voort dat de vrouwen, des Zaturdags, de graven harer bloedverwanten bezoeken en dezelve versieren. En daar men weleer, blijkens de verbodsbepalingen der christelijke Conciliën, bij dezelve licht ontstak, zoo is het mogelijk dat de benaming van Later-, Laternen Lowers-tag waarmede de Zaturdag, onder anderen, plagt bestempeld te worden, van daar afkomstig is. In den dienst van Saturnus was dezelve de eerste dag der week.’
Uit de ‘Noordsche Mythologie’ van Westerdorp.
DAAR hipt en wipt, den tak omtrent,
een pimpermeesk', half zonneblend;
en 'k hoor zijn bekske, naaldefijn,
herhalend en hertalend zijn,
hoe 't blijder, hoe 't ja vromer is,
nadien 't nog eenmaal zomer is.
Ja-wel, mijn kleentje, en mee met u
zoo hipt mijn herttje en wipt het nu,
vol hope, omdat weer zonneschijn
het blijden zal, en... zomer zijn!
Guido Gezelle
Kortrijk, 13/2/'94.
|
|