Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Friesche WoningenVELEN en weten niet dat wij, Vlamingen, meest Franken zijn van oorije; en weten nog min dat wij dit aan den bouw onzer hofsteden kunnen bekennen. Dat en ontging den opmerkzamen Johan Winkler niet, die, zooals men weet, zeer bedreven is in de kennis der dietsche volksstammen. Hij schreef namentlijk, in zijnen belangwekkenden opstel over Land, Volk en Taal in West-Vlaanderen, 't gene volgt: ‘Het west-vlaamsche boerenhuis vertoont de frankische kenmerken, de zelfden die men ook in Oost-Vlaanderen, Brabant, Limburg en Neder-Rijnland kan waarnemen. Het is duidelijk onderscheiden van de friesche boerenwoning, van de Saksische boerenhoeve in de noordelijke en oostelijke gouen van Noord-Nederland’. Aangezien er op onze kusten nog friesche oorijzertjes gedregen worden, aangezien het krachtig en eigenaardig Westvlaamsch ontegensprekehjk in woord en klank frieschverwig is, zou het ons verwonderen waren er in Westvlaanderen ook geen overblijfsels van frieschen bouwtrant verneembaar gebleven. 't Wordt tijd daarop te letten, want nu en dan worden hofsteden herbouwd, en de eene na de andere verdwijnen de oude bergschuren van 't bloote, die, naar onze bescheidene meeninge, sporen van vroegere friesche beschaving vertoonen. Als een toogbeeld van echten frieschen bouwtrant, kent men hetgene geheeten wordt de friesche Bergen. Verbeeldt u een groot gebouw, hetwelk eene groote vierhoekige ruimte omsluit en als vierkant grondvak uit timmerwerk bestaatGa naar voetnoot(1). Aan de zijden van dit vierkant liggen de woning, de stallen en de derschvloer, zoodanig dat de woning den voorgevel bekleedt, dat koeistal en derschvloer de twee | |
[pagina 153]
| |
vleugels van weerskanten het huis, en dat de peerdstal het kortste uiteinde beslaat. Op dit machtig en kloek timmerwerk rijst een vierzijdig, kantkegelwendig, scherp dak, dat soms wel veertig voet hooge is. Zulke gebouwen nu en zijn niet zeldzaam op de hoeven in 't omliggende van Oostende en benoorden van Brugge. 't En is maar een enkel verschil tusschen de friesche bergen en deze bergschuren, 't is dat de woning van den boer er geen deel van en maakt. Dit en getuigt echter tegen hunnen frieschen oorsprong niet, integendeel: de friesche trant is genegen om het woonhuis van de andere gebouwen der hoeve af te scheiden. *** Als de vrije Friesen op onzen bodem kwamen nederzitten, hoe waren hunne erfelijke hallen, hunne aloude hoeven gebouwd? De bronnen van het friesche Recht laten ons eenen oogslag werpen in hunne woonsteden, wanneer die nog in geen kamers verdeeld en waren. Vrienden van Biekorf vroegen verleden jaar naar eenige lezingen uit het Oudgermaansch. Hier is nu een staaltje Oudfriesch, om ons het binnenste der friesche woningen te vertoonen en om de weetgierigheid dier leerzame lezers te voldoen: ‘Thet istet fiwer and tuintegeste londriucht: sa hwa sa otherum fare nachtes to howe and to huse mith enre glaudere glede, and al thet god berne, ther hi hebbe a howe and a huse, a were and a werve; ief hi ia skel, sa skel hi cuma ethera fiwer hernena ec mith tian merka weda, end dom witha liude, end ethere herthstede mith sinre hawedlesne, ande tha monne sin god tuiielde ielda, alsa hit sine burar mith him on leda welle ieftha sine umbeburar. Ief hi biseka welle, sa skel hi ethera fiwer hernena ec mith ene gretkampa a stride stonda, end ethere herthstede mitha fifta; wande ma skel morth mith morthe kela’. | |
[pagina 154]
| |
Dat is, woord voor woord, in 't Dietsch: Dat is 't vier end twintigste landrecht: Zoo wie zoo (eenen) anderen vare ('s) nachts te hove end te huize, met eender gloender gloede (gloeienden vierbrand) en al dat goed berne (brande) dat hij hebbe in hove end in huize, in ware (bezit) en in werve, of hij ('t) jien (bekennen) zal, zoo zal hij komen (tot) iedere vier hoornen (hoeken) ook met tien marken wedde (prijs) end dom weder (tegenover de) lieden, end (tot) iedere heerdstede met zijnder hoofdlossinge, ende den manne zijn goed tweegelde gelden, alzoo het zijne buren met hem aan lijden (spreken) willen ofte zijne ommeburen. Of hij ('t) bezaken (betwisten) wille, zoo zal hij (tot) iedere vier hoornen ook met eenen grootkampe in strijde staan, end (tot) iedere heerdstede met (eenen) vijfden; want men zal moord met moorde koelen. Menige der bovenstaande dietsche woorden hebben bij ons eenen anderen zin gekregen, of zijn verouderd geworden. Tot nader en beter verstand leze men het latijn van dit oud friesche landrecht: Vigesima quarta constitutio est: quisquis ad alterum perrexerit nocte in curtem vel ad domum cum uno candenti carbone, et res snee exuruntur, quas habet in curte vel in domo, in possessione et in fundo, si debet fateri, tunc debet venire ad quatuor angulorum quoslibet cum decem marcarum vadio in gratiam coram plebe, et in laris domo cum sui capitis redemptione, et illi viro bona sua duplici et emenda emendare, quemadmodum ea sui ciuis vel ulteriores vicini cum ipso affirmare voluerint; quod si inficiatur, tunc ille ad IV angulorum quoslibet in duello resistere, et in laris loco cum quinto, quia mortale factum debet mortali poena refrigerari. Het friesche huis staat op eene opgedolven hoogte of mote, om het tegen de overstroomingen te bevrijden. De wanden bestaan door den band, in de langste zijden, uit negen vakken vlechtwerk. Staken en balken houden den bouw rechte. Het heeft een dak van kepers gemaakt. | |
[pagina 155]
| |
De euziën zijn twee voet breed, zoodanig dat de euziedrup verre van 't huis verwijderd blijft, en dat men overal leeren tegen 't dak kan zetten. Zoo heeft het huis hetgeen men noemt nen hladdergong. Binnen en is er noch inwendige verdeelinge noch zolderinge. Op den bodem staat de heerdstede en de rook verdwijnt door het rookgat, boven in 't dak. Later nochtans wierd de binnenruimte verdeeld, en men vindt eene keuken en een pisel of oven binnen den huize. De huizen hebben zullen, en de deuren zijn met eene houten schuive, eenen locstaf gesloten. Met menigvuldige lezen en oorkonden uit het friesche Recht, dat voorzeker eenen alouden stand van beschaving verraadt, kan men de friesche woning, stuk voor stuk, wederom optimmeren en in verbeeldinge rond den heerd onzer voorouders in 't grauw en 't onbekend verleden gaan nederzitten. J. Claerhout |
|