Bruiloft te Deerlijk
EEN deerlijk dingen is 't, alleen op 't ijs
te schaverdijnen! Ware ik half zoo wijs;
geleerd in recht en wetten; teenemaal
ter tonge en thuis in de advocatentaal;
begaafd met elke deugd, die 't leven van
eene edel' mannenborst versieren kan;
beleefd, wel opgevoed, en 't puik, voorwaar,
der goede, vrije, vlaamsche jongenschaar,
zoo gij, Heer Bruidegom, mijn hert verdriet
en troostte ik op het ijs tot Iper niet!
Naar Deerlijk zou ik gaan, en 'k zocht aldaar,
de spa in d'hand, om goud- of zilverwaar
te vinden! Maar wat zeg ik, 't is te laat
vermaand bij u, en 't geen dit vers u raadt,
| |
dat hebt ge alreê gedaan: gij hebt den schat
ontdolven, die alhier verborgen zat;
en, zocht uw' hand niet in den Asscherdriesch,
gevonden hebt ge in Anna 't gulden vlies!
Een Argonaut zijt gij, en, wederwijs,
verachtte uw gloeiend hert het Ipersch ijs,
voor 't zomersch zonneweer en 't liefdevier,
dat u, Heer Bruidegom, verwachtte alhier.
Wat is gelukkig zijn? Zoo gij, getween
't geluk niet vast en hebt, 'k en kenne geen!
Van jonkheid, daaromtrent gelijk gejaard;
van wezen schoen, gebaard of ongebaard;
vol tale en kunst, vol klank en zang, vol al
dat blijdzaamheid in 't huis verwekken zal.
Wat schort er nog, 't en zij dat Gods gena
welhaast, uit zulk een' gâ en wedergâ,
blijde erfgenamen wekke, en beiden leer'
de wiege pinten, nog en nog nen keer!
Dan komt, gelijk voorheên, geen' lukgodin,
maar beter volk de blijde kamer in,
en wenschen elk het kind de levensbaan,
waarin 't, zoo God gelieft, moet henengaan.
‘Notaris zal het wezen; neen, Docteur zal 't zijn;
't zal Nunne worden: 't is een meiske fijn,’
zegt Tante, ‘'t zij Docteur ten naasten keer,
of Burgemeester, Schepen, Stadhuisheer;
of Pastor,’ zegt Heer Huge, ‘of Advocaat;
of Eigenaar, Ontvanger van den Staat,
of Koopman, die naar alle marten loopt
en Coucke-Vrouwe heur huis vol kinders koopt;
of Dichter, Spreker; nu, 't zij meiske of man,
een vrucht waar elk den boom aan kennen kan.’
o Bruiloftlieden, een en al, voortaan
laat beter iets als woorden ommegaan:
aan Bruid en Bruidegom uw liefde toogt;
den beker, boordevol, elk uitgedroogd,
en, is er een die luider roepen kan
als ik, hij roepo 't: Leve Vrouwe en Man!
|
|