Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
ende boven honig alderzoetst van machte
es zoet zijne jegenwoordige deugd.
Nooit en wierd blijder zang gezongen,
nie vroolijker gehoord, noch zoo schoone;
nooit en voldachten ouden noch jongen
iet, als den zang van Jesus, den Gods zoone.
Jesus es ook een' hope den geunen
die hen in penitentiën verbinden;
ende die in bédingen te hemwaard leunen;
al die 'ne zoeken es hij goed om vinden.
o Jesu, der herten een' zoetheid, vol deugden,
een' levende fonteine, een licht den zinnen;
de al overtredendste aller vreugden,
ende de allerbegeerlijkste, in 't minnen.
Geen' tonge en mag dijnen lof volzeggen,
noch penne in letteren volschrijven:
die 't verzocht heeft, hij mag 't overleggen
wat Jesus' minne kan bedrijven.
Ik zal zoeken Jesum, zonder gelijken,
in mijn beddeken besloten eenpaar;
in zijne slaapkamer mij verhemelrijken,
ende minnen hem in gestadiger liefden klaar.
Ik zal Jesum zoeken, met Maryen,
in den grave, ende beklagen zijn doogen;
ende met rouwe mijns herten, vol melodyen,
hem zoeken, met den zinnen ende met den oogen.
De tombe des graven zal ik bespraien
met tranen; de stede ook vullen met zuchten;
ende Jesum te voete vallen, in genaien,
hem omhelzende, in een hertelijk beduchten.
Ingezonden door J.-B. Baron Bethune, en geschreven uit een fransch werk, Hist. de la Salvation, Antwerpen 1487. De oude spellinge van dit stuk is, voor zooveel wij het noodig achtten, in nieuwerwetsche veranderd. |
|