IN het Bijblad van 't Belfort, Philologische Bijdragen, van April 1894, heeft E.H.J. Claerhout, onder hoofdinge ‘Nederlandsch’, eene bijdrage laten drukken, waarin hij gedeeltelijk verschilt van meeninge met den E.H.J. Craeynest, wegens den name die zou dienen aan onze tale gegeven te worden.
Hij aanveerdt dat zeker de beste name ‘Dietsch’ is, en dat zulks onwederlegbaar bewezen staat. ‘Waar wij echter’, zoo zegt E.H. Claerhout, ‘zijne (van E.H. Craeynest) meening niet kunnen deelen,'t is als hij den naam Nederlandsch verwerpt, als hij zegt dat die naam slecht gekozen is en wij hem niet meer mogen bezigen’.
‘Wij denken dat wij promiscue de twee namen mogen gebruiken en dat de redens door E.H.J. Craeynest bijgebracht niet voldoende zijn om den naam van Nederlandsch te verstooten.’
HOORT, wat sommige beggels de Lauwenaars nu en dan eens toesnauwen:
Ge komt ze:
Naar... plaatse verkoopen.
Teerzen en veerzen worden uitgesproken tezen, vezen, met zware e.
***
Als men den aard der Lauwenaars wil kenmerken zegt men:
Twee keeren Lauwe en is nog niet warm.
DE spreuke om verbrandheid te genezen luidt tot Pitthem, Eeghem en ommelands aldus:
hij machelt en hij vindt,
en hij zegent met zijn' hand,
dat 't niet innewaards en brandt.’
wat zou machelen hier te zeggen zijn?