Biekorf. Jaargang 5
(1894)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHeirwegen in WestvlanderenIN de ‘Geschiedenis van Gheluwe, door Em. Huys,’ blz. 13, waar er spraak is van de wegen in het dorp, staat er te lezen: ‘Daar zijn er onder die wegen die vroeger meer aangelegenheid hadden. Namentlijk de Oude Iperstraat was de groote heirweg van Kortrijk naar Iper, en dagteekeut mogelijks van den tijd der Romeinen. Althans is het zeker dat langs daar de rechtste verbinding van Cassel met Tongeren te vinden was. | |
[pagina 120]
| |
Als men hier die eenzame straat doorwandelt, kijkt men geheel verwonderd haar, by plaatsen, wel vijftien meters breed te vinden. Over Kortrijk, den Oosten in, al Staceghem, Vichte, Anseghem, Mooreghem, Be veren en Audenaerde, bestatigt men hetzelfde.’ Hier valt er bij te voegen dat die Oude Iperstraat, van Becelaere komende, over Gheluwe loopt, door het gehucht Ter stand, en van daar naar de Vijfwegen, tusschen Gheluwe en Dadizeele, dan naar den Kezelberg, op Moorseele, waar zij den grooten steenweg kruist van Meenen op Rousselaere (en ook de oude Heirstrate, waarvan Dr. J. Blancke spreekt, Biekorf, 5de jaar tk 2); van daar loopt zij, door Moorseele-plaatse, naar Gulleghem, Heule en Kortrijk. Al den kant van Iper loopt zij van Gheluwe door Becelaere langs den Molenhoek, recht naar den ‘Polygone,’ onder Zonnebeke, maakt de zuidelijke grens uit van Zonnebeke, kruist den grooten steenweg van Meenen op Iper, loopt er een eindeken nevens, een weinig ten Zuiden, op het grondgebied van Zillebeke, komt op voormelden steenweg, aan Het Hooghe, verlaat hem nogmaals, beneden Het Hooghe, om hem later wederom te vervoegen, meen ik, en met hem te eindigen, aan de Meenenpoort, tot Iper. Het weze hier nog aangestipt dat, over Kortrijk, den Oosten in, Staceghem beter de bane doet kennen dan Steenbrugge onder Harelbeke, dat in den opstel van Zeer Eerw. Heer Rommel vermeld staat; en verders, dat de heirweg van Kortrijk op Audenaerde aan den ‘Kruisweg’ te Anseghem eenen anderen heirweg kruist, ook door Z.E.H. Rommel aangehaald, te weten dien van Bagacum naar Brugge en Wenduyne, langs Ronse; Kerckhove, Anseghem, Vyve-Sint Eloy, Thielt, Oostcamp. Hier volgt er nu een oud stuk, dat misschien wel wat lang is, en geene beslissende geschiedenisweerde en heeft, maar dat toch belangwekkend schijnt. Het wierd geschreven in 1853 door E. Heer De Rache, te dien tijde pastor te Anseghem. Het stuk wordt gedrukt gelijk het is, met zijne oude | |
[pagina 121]
| |
spellinge. Hier en daar wordt er een woord in liggende boekstaven bijgevoegd als uitleg, of ingelascht waar er blijkbaar iets vergeten was: | |
Klagt- en Verdedings-Rede van den ouden Heirweg van Anseghem.
| |
[pagina 122]
| |
als uyt de aerde zien verryzen, zoo dat onze oudheyd en edeldom zich verliest in de duysternis der verloopene eeuwen. Nochtans wy hebben vernomen dat wy onzen oorsprong te danken hebben aen de oude sterkten van Kortryk en AudenaerdeGa naar voetnoot(1) door de Roomeynen gebouwd, de welke het beginsel zyn geweest van beyde die steden, opgeworpen, de eene op de Leye, de andere op de Schelde, om zich te verdedigen tegen de oproerige Menapiers en oude Belgen, die gedeurig het jok hunner overheerschers, trachtten af te schuil? De Roomeynsche legerbenden konden zich aldaer tegen onze voorvaderen in stand niet houden ten zy door gemeenschappelyke wegen, langs de welke zy elkanderen onderstand konden bieden; van daer al die groote Heirbaenen, van het eene slot tot het ander, de welke tot heden toe noch gedeeltelyk bestaen, als zyn de baenen die men nu ouden gendschen weg, ouden brugschen weg noemt. Wy alleen dan hebben onzen (name) onbevlekt bewaerd, ja ten huydigen dage men noemt ons de groote Heirbaen van Anseghem gelyk onder Jacob en Philippe van Artevelde, Ruwaerden van Gend. Doch wy moeten het bekennen sedert ruym eene eeuw, hebben wy veel geleden, de hebzucht der aenlanders en grondeygenaerds, heeft byna al ons vleesch afgerukt, en van ons grootsig en statig ligchaem schier een geraemte gemaekt, de zaek gaet zoo verre, dat indien er geen maetregelen door het staets bestuer worden genomen, om zulks te beletten, men zal eyndigen met ons alleen het ruggebeen te laten. Onze landgenoten zelfs, wy moeten het bekennen tot onze schand, hebben ons twee doodelyke wonden toegebragt, ja tot den ruggraet toe, in twee plaetsen, in den wyk genoemd den Kruisweg te Anseghem en in dien van den Engel, gekraekt, doch wy leven noch. | |
[pagina 123]
| |
Wy worden dan als van ieder een verlaten en beledigd, ja van die zelfs, welkers ampt het is, den ouderdom te eeren en te verdedigen, dat is de oudheden te bewaren, wy zyn van de grootste oudheyd van het land en wy worden vergeten! Wy hooren zomwylen verhalen door die, de welke op onzen rugge wandelen: dat er commissien daer gesteld zyn voor veele dingen: commissien van konsten en wetenschappen, commissien van oude gebouwen en toorens, commissien van veele andere beuzelryen die niets zyn in vergelyking van onze oudheyd en edeldom; wij zyn de grootste oudheyd of antiquiteyt, zoo men het heden noemt, van het geheel land en wy worden vergeten! want de sterkten zelfs waer aen wij onzen oorsprong te danken hebben, zyn van de aerde verdwenen, en wy, sedert 18 à 19 eeuwen zyn noch de zelve; men noemt ons noch de oude Heirbaen van Anseghem. Ook zegt men niet meer de sterkten van Kortryk en van Audenaerde, maer de steden van Kortryk en Audenaerde. Die sterkten zyn uyt het geheugen der volkeren zelfs voor altyd verdwenen. Wy beroepen dan alle de oude Heirwegen van geheel het land, al is 't dat zy hunnen naem verlooren hebben, om te protesteren tegen die schreeuwende onregtveerdigheyd en verlatendheyd! Het is noch niet al, onze eertitels strekken zich noch veel verder uyt: wy hebben doortogt gegeven aen alle de oude volkeren, en die als op onzen rugge gedregen. De oude Roomeynen, die meesters der wereld; de barbaeren: als Wandalen, de voorvaderen der Gentenaerds, voortyds Wanda, nu Ganda; Gotthen, Suëven of Swaben waer af Gotthem, Zwevezeele, Zweveghem; oude Gallen en Franken; en de Vlamingen van het leenroerig bestuer, die reuzenhelden, die meer als eens de oude koningen van Vrankryk op hunnen troon deden beven. Menigmael heeft onzen rugge doorkruyst en doorgriefd geweest, door het oorloogsch getuyg en peerde klauwen der oude ridders, zich begevende geladen met den buyt op hunne vyanden gemaekt, van het eene slot naer het andere. Ons dunkt noch dat wy den Sire van Heimsroode (Anseghem) met zyne dappere vassalen, boeren en slaven, | |
[pagina 124]
| |
geladen met den buyt, op de verpletterde Franschen gemaekt, te rug zien keeren van den bloedigen veldslag der Gulde Spooren, onder de meuren van Kortryk in 1302, onder het geschal der klaroenen en trompetten, hunne goede dagsGa naar voetnoot(1), boven hunne hoofden zwaeyende, in verrukkende woede uytroepende: Vleanderen den Leeuw! Vlaenderen den leeuw! al dat waels is, valsch is; slaet dood! slaetd ood! Wat eere dan voor ons, aloude Heirbaen, al die reuzenhelden op onzen rugge gedregen te hebben; het is waer wij worden nu zeer vernederd, en hebben byna niemand anders meer te dragen, dan bedelaers, arme reyzigers, pelgrims, landslieden en boeren en mossel-karren: doch al is 't dat wy zoo vernederd en als vergeten zyn, wy zyn toch noch gelukkiger dan eenen onzer gebueren; wy hebben altyd onzen doorluchtigen naem van al oude Heirbaen blyven behouden, en onzen ongelukkigen gebuer, wij willen zeggen, den ouden Heirweg van Kortryk, langs Deerlyk, Waereghem, Cruyshauthem, Nazareth naer Gend, heeft alle zyne eertitels verlooren; men geeft hem nu den veragtelyken en belagchelyken naem van karreweg. O! wat hoon! wat schandvlek! karreweg! proh dolor! vergeeft 't ons, dat wy nu latin spreeken, het zyn noch eenige woorden, die wy over 18 à 19 eeuwen hebben geleerd van de oude Roomeynen, doen wy hen op onzen rugge ontvangden om van het eene slot naer het ander over te zetten. Wij verhoopen ook, dat al onze voetligters en onderkruypers, die jonkertjens van wegen, als van steen, van yzer of stael eerder zullen vergaen dan wy onzen doorluchtigen naem van oude Heirbaen zullen verliezen; al die opgepronkte en uytgedochste Heerkens van wegen, zullen nooit geen 18 eeuwen tellen; de eene zullen de andere verslinden, gelijk de monster dieren van den propheet Daniël. Wy nu byna gedeurig slapende en sluymerende, en nooit meer schielijk ontwaekt, door het geschal der | |
[pagina 125]
| |
klaroenen en kromhoornen onzer oude reuzenhelden, als eenen Pieter en Coninck eenen Jan Brydel en de twee Artevelds, hebben nochtans gehoord van die, de welke op onzen rogge wandelden, dat die verslending alreede begonnen is. Onze eerste onderkruypers: de steenwegen van Kortryk naer Gend, en langs Avelghem naer Audenaerde, zyn alreede den baert geschoren, en dat, zoo men zegt, Alavapeur; vergeeft ons, wy vallen nu in het waels, en onze oude reuzenhelden hadden voor oorloge kreet: al dat waels is, vals is! slaet dood! slaet dood! Dien a la vaprur zal ook, wy twyffelen er geensints aen, zyne beurt hebben, al is 't dat hy zooveel gebruysch en gedruysch maekt, en al de dieren der aerde den schrik aenjaegt: de vogelen der locht, de wilde dieren der wouden, ja volgens het zeggen der boeren dat Jentje pek, daer ook zyne rolle inspeelt, zynen steert insteekt, hy maekt toch te veel gerucht om door de wildernis der wereld ongehinderd door te trekken en van langen duer te zyn. Dien bruysschenden a la vapeur zal dan ook zynen bokken baert geschoren worden, en dat tot den wortel toe, met het bekkeneel, het cranium mede. Dit is het voorgevoel van de aloude Heirbaen van Anseghem en zonder propheet te zyn, want niemand, volgens liet oud spreekwoord, is propheet in zyn vaderland, wy durven toch voorzeggen dat hy geene eeuwen zal tellen. Ook zal er geenen schrijver hoegenaamd, alwaer het zelfseen en Titus Livius, eenen Tacitus, ooit bekwaem zyn, om onzen doorluchtigen naem te niet te doen. Verontschuldigd M.H. den Redacteur de langheyd van onze klagt- en verdedings rede, de laking was immers te groot om er met korte woorden in over te gaenGa naar voetnoot(1). Als ook onzen schryftrand en spelling want wy, ouden Menapier zynde, en van eeuw tot eeuw zoo veele brabbel- | |
[pagina 126]
| |
talen hebbende geboord, is liet ons onmogelyk geweest het Néovlaamsch noch te bestuderen. M. Heer den Redacteur UE. ootmoedigen en meer dan straet ouden Landgenoot: Anseghem 13 Jan. 1853. De alle oude Heirbaen van Auseghem. C.D.R. (dan pastor te Anseghem) *** Als de lezer nu nog niet moê en is van dien Heirweg, mag er hier nog bij gevoegd worden dat: 1o De Heirweg van Anseghem sedert een vijf en twintig jaar ‘officiëel’ bekend staat door den naam van eene statie langs den ijzerweg van Ingelmunster naar Anseghem. 2o Dat men onlangs getracht heeft om van het Landsbestier het calcijen te verkrijgen van den Heirweg van aan Kortrijk tot aan Audenaerde. Er zijn reeds, hier en daar, einden van geleid. Al de belanghebbende gemeenten hebben afgeveerdigden benoemd om te zamen te werken voor die zake, maar tot nu toe zonder goeden uitval. Intusschen werkt men op Anseghem, Ingoyghem en Vichte om, van de gemeentebestieren, het calcijen te verkrijgen van het deel beginnende, ten Westen, aan het Peerd, te Vichte, en eindigende, ten Oosten, aan den Kruisweg, te Anseghem. Dit calcijleggen is niet alleen van stoffelijk belang; want, wie weet wat men, al delven, niet al zou vinden van merkweerdige oudheden? L. Lootens |
|