Deze, die Vlaamsch Recht bezaten, konden het verliezen 't zij door verzuimenis, 't zij uit hoofde van wederspannigheid of van oproer; terwijl deze die maar Magdeburgsch of Pruisisch of Saksisch Recht en hadden, het Vlaamsch Recht verkrijgen konden uit hoofde van bewezen diensten.
Het Pruisisch Recht was het slechtste, en wierd meest aan arm of gemeen landvolk gegeven, ofwel aan zulke edellieden die hen tegen de duitsche ridderorde met geweld verzet hadden. Tot de erfenis zulker leengoederen waren alle vrouwen en agnaten of anverwanten uitgesloten. De zoon alleen kon het goed te leene krijgen; waren er verscheide zonen, dan koos de landheer dezen die hem het best geschikt scheen.
Naderhand, wanneer in Pruisen eigendommen aan het Pruisisch Recht onttrokken, en volgens Vlaamsch Recht erfelijk wierden, hiet men ze vrij, erfelijk, en eeuwigdurende ontslagen van Cijnsen en karweien.
Als de Vlamingen in Saksen kwamen, genoten zij een Recht dat gansch tegenstrijdig was met de Saksische landwet, die luidde als volgt:
‘Pfaffen und Frauen, Bauren und Kaufleute, und alle die rechtlos sind, und alle die unehelich geboren sind, und alle die nicht von Ritters-art von Vater sind, die sollen Lehnrecht darben. Welcher Herr Doch dieser einem ein Gut leyhet, von dem haben sie wohl Lehnrecht an dem Gut, sie erben es aber nicht an Jhre Kinder.’
(Sachsische Landrecht, cap. 2)
‘Priesters en vrouwen, boeren en kooplieden, en alle die rechteloos zijn, en alle die onecht geboren zijn, en alle die niet van edele afkomst en zijn van vaderlijke zijde, zullen leenrecht derven. Welke Heer ook hun een goed te leene geeft, jegens hem hebben zij wel leenrecht voor dat goed, maar en kunnen liet aan hunne kinderen niet laten erven.’
Het Vlaamsch Recht wierd reeds ten jare 1285 met het eerste privilegium van Culm aan deze stad toegepast en aldus in 't Culmsch ingevoerd. Het oud Recht van Culm, waarin het Vlaamsch Recht niet behelsd en was, wierd