| |
| |
Roxem
DE volle ouddietsche gedaante, zooals zij in de 8ste en 9de eeuwen nog voorkomt, van dezen oordnaam is Hrôkas-hêm. Het bestaan van deze gedaante wordt bestatigd door de aanhalingen van Biekorf, Bijblad 1893, bldz. vii en viii:
Hrochashem 745 (de quantiteit der klinkers blijft onbeteekend; ch had bij de latijnschrijvenden van dien tijd dezelfste weerde als c);
Hrocashem 770 (met latijnsche c = germaansche k);
Hrokashem 877.
Deze naam bestaat uit twee deelen, die wij afzonderlijk zullen beschouwen: Hrôkas en Hêm.
I. Hêm beantwoordt aan het gotisch Haims = dorp, oudhoogduitsch Heim = huis, woonplaats, vaderland, oudsaksisch Hêm, angelsaksisch Hâm, engelsch Home. De grondbeteekenis van het woord is ‘rustig verblijf, woonstede’.
In de 8ste eeuw was de germ. tweeklank ai in het Dietsch reeds overgegaan tot ê, waarnevens in sommige gevallen ook ei in gebruik was, en nog is. Aan de ouddietsche ê uit ai beantwoordt onze tegenwoordige, zoogezeid scherplange e, zoodat ons woord hedendaags onder du vormen heem, en heim te voorschijn komt. Als uitgang
| |
| |
nochtans van oordnamen, waar het woord minder beklemtoond is, hebben wij (h)em, met korte e; in eenige gouwen zelfs van Nederland, ten gevolge waarschijnlijk van volle gemis van stemzate, is ons woord afgesleten tot um.
In de germaanschsprekende landen komt dit woord in vele oordnamen voor (in Duitschland onder den vorm heim, in Engelland onder den vorm ham), In onze streken is hem meest met -inga verbonden: van daar de menigvuldige plaatsnamen uitgaande op - (e)ghem, uit een ouder -inga-hêm; doch verschijnt -(h)em ook op zijn eigen, bij den een of den anderen name gevoegd, zooals in Beernem, Keyem, Lophem, Oedelem, Roxem, Reckem, enz..., al dorpen, waarvan verre de grootste hoop tot het oude Brugsche Vrije behoort.
II. Hrôkas is de genitief van den ouddietschen eigennaam Hrôk, Hier ook zijn twee deelen te beschouwen: de uitgang en de stam.
A. Daar wij hier als genitiefsuitgang -as (? uit indogerm. -o-so) hebben, schijnt, in dit opzicht ons oud westdietsch gedeeltelijk overeen te komen met het angelsaksisch en het oudnoordsch, eerder dan met de overige germaansche gouwspraken, die -es, -is hebben (uit indogerm. -e-so), Dit -as is later -es geworden, in de middeleeuwen -es en -s, tegenwoordig uitsluitelijk -s; van daar -ks (geschreven x) uit -kas, -kes.
B. Bij Hrôk hebben wij den klankstand met de jongere wijzigingen te onderzoeken, alsook den aard en de beteekenis van het woord.
1o De ingaande hr is hedendaags en was reeds in het middeleeuwsch Dietsch overal vervangen door r; deze h schijnt weggevallen te zijn binnen de 9de eeuw (z. Philolog. Bijdragen, Bijblad van Belfort, in de toekomende aflevering van April), - De o van Hrôk is lang, zooals bewezen wordt door de vertweeklankingen, die zij ondergaan heeft. In het oudsaksisch is de germ. ô gewoonlijk bewaard, doch vindt men ook somtijds uo; van daar den oudsaks. naam Ruoc-ger. In liet oudhoogduitsch heeft men nevens ô, de vertweeklankingen oa, ua, uo,
| |
| |
middeleeuwsch hoogduitsch uo, tegenwoordig û; van daar oudhoogd. Roacheri, en de tegenwoordig hoogduitsche, te Oostende voorkomende, geslachtname Unruh, uit eenen oudhoogd. vorm Un-ruoh, ouder Un-(h)rôh, In het ouddietsch ook, zekerlijk sedert de 9de, en misschien sedert de 8ste eeuw, is de germ. ô vertweeklankt tot uo, waaruit in het middeleeuwsch en hedendaagsch Dietsch oe, Doch in het middeleeuwsch en hedendaagsch Westvlaamsch heeft men ou, niet oe, voor de lip- en keelklanken, van daar de middeleeuwsche vorm Rouxheem (bij Gaillard, Table des noms de families op Gilliodtsvan Severen's Inventaire des chartes, etc.). Aan een wankelen in de uitsprake en de onmogelijkheid deze uitsprake door latijnsche klankteekens te verbeelden, zal het toe te wijten zijn dat men in de 11ste en 12ste eeuwen Rukeshem, Ruxhem tegenkomt nevens Rokashem, Roceshem enz. (Bijblad van Biekorf, 1893, VIII), Maar voor eene ophooping van medeklinkers worden de lange klinkers verkort en de tweeklanken verenkeld: van daar de korte o in ons hedendaagsche Roxem, voor en uit Roxhem 1406 (Bijbl. van Biekorf 1893, bl. lxxiv). Een gelijkdanig verschijnsel hebben wij in den naam van het franschvlaamsche dorp Broxeele, voor (Broeck- of beter) Brouckseele.
2o De germaansche namen bestonden gemeenlijk uit twee deelen, die elk hunne afzonderlijke beteekenis hadden. Ons Hrôk komt alzoo voor in verschillige samenstellingen, als eerste lid in oudsaks. Ruoc-ger oudhoogd. Roacheri, Roch-olf, Ruchard; als tweede lid in oudhoogd. Perat-roch, Coz-roh, Regin-roc, Wolf-hroc enz., ouddietsch Un-rocus 839, Hun-rocus 854 (Vgl. Klankstand der Westnederfrankische Eigennamen, enz. Bijblad van Belfort, 1893, maand Juli).
Nevens de volle, tweeledige namen, waren ook eenstammige in gebruik, het zij als toenamen, die gelegentlijk den eigentlijken name konden vervangen en verdringen, of zelfs hem volkomen vervingen en verdrongen, het zij als ‘Kosenamen’ kepnamen of vleinamen.
De vleinamen waren eene verkorting der volle naamvormen, zij wierden gemeenlijk zwak verbogen, en
| |
| |
gingen bij Duitsch- en de Dietschsprekenden uit op o (bij de Saksen meest op
a), verlatijnd -o, gen. -onis, Hierbij wierd de slotmedeklinker dikwijls verdubbeld, en onderging andere, soms zonderlinge wijzigingen, meest door toevoeging van nieuwe medeklinkers of door gedeeltelijke of volle inlijking met den ingaanden medeklinker van het tweede lid. Deze wijzigingen, konden verder ook invloed hebben op den voorgaanden klinker of tweeklank. Als vleivormen hiertoe behoorende hebben wij oudhoogd. Ruckko? ouddietsch Rucho (Annales Abbatiae Sti Petri Blandiniensis, edidit F. Vandeputte). Hiertoe rekent men ook oudhoogd. Hroggo en Rugo, alhoewel dit sterk te betwijfelen valt; hetzelfde geldt voor het ouder dietsche Rogo, waarnevens Roggo, dat zou voortleven in de geslachtsnamen Rogge, Roggen.
In ons Hrôk, als toename, zien wij het germ, zelfst. naamw. Hrôkoz, dat, na liet werken der westgermaansche uitgangs wetten, Hrôk geworden was: oudhoogd. Hruoch, angels. Hrók, eng. rook - kauwe, dietsch roek, - Dit woord, met K.G. Andresen (Die Altdeutschen Personennamen enz.), in verband te brengen met ouds. rôkian, oudhoogd. ruohhan = roeken (bewaard in roekeloos), is onmogelijk, daar wij hier met germ. ingaande r, niet hr te doen hebben. - Dezen vorm, doch met eenen latijnschen uitgang voorzien, treffen wij eerst aan in den name van den koning der Alemannen Chrocus (bij Smet: Saints et grands hommes du Catholicisme en Belgique, I, bl. 54), Crocus (bij Förstemann: Altdeutsches Namenbuch [ch, c is latijnsche spelling voor germ. h]); en tot heden toe leeft hij voort in den name van den heiligen Rochus, - In de middeleeuwen, vinden wij dezen name nog, in onze streken, onder den vorm Roec of Rouc, - Het geven van dergelijke toenamen was door alle tijden en is tot heden toe veel in gebruik. Een groot getal van deze toenamen zijn in de middeleeuwen erfachtig geworden en tot den rang van geslachtsnamen overgegaan. Een voorbeeld daarvan is de geslachtsname Deroeck, middeleeuwsch westvlaamsch de Rouc (bij Gaillard, op. cit.), die met het germ. zelfst. naamw., dat wij besproken hebben, gevormd is.
| |
| |
Hiermede meenen wij met eene tamelijke zekerheid bewezen te hebben, dat Roxem het heem of de woonstede is van eenen genaamde Hrôk of Roek.
Daar zijn nog andere plaatsen, wier naam met ons Hrôk samengesteld is. Er moet eertijds een Roxdam bestaan hebben (ievers aan de zee, zeker); dit blijkt uit de namen Henricus Roxdam en Johannes de Rouxdam, twee kloosterlingen van de Abdij ten Duinen (Chronica Abbatum Monasterii de Dunis, per Fr. Adr. But, Brugis 1839). - Roquetoire (Pas-de-Calais) is een verfranschte vorm uit een ouder Rokostorn, Rokesthorn, Rokestor, enz. (Haigneré: Les Chartes de S.-Bertin, 1). - In Annales S. Petri Bland., bl. 81, vind ik Rokkingim super fluvium Dorme (Durme), - In het Algemeen Aardrijkskundig Woordenboek van J. van Wijk Roelandszoon, Dordrecht, 1829, staat Roxenisse aangegeven, als eene heerlijkheid in Zuid-Holland.
In Engelland zijn niet weinig plaatsnamen die met Rock of Rox beginnen; een groot getal zijn samengesteld met Rock = rotse; eenige nochtans kunnen met zekerheid of hooge waarschijnlijkheid tot ons Hrôk teruggebracht worden, zooals Rockhampton, Rockingham, Roxby? Roxburgh? enz.
In Duitschland zijn ook namen die hier mogen aangehaald worden, vooral het oude Rochesheim, ook geschreven Hrocchesheim (bij Dronke: Codex diplomaticus Fuldensis), en de beide Roxheims die geheel met ons Roxem overeenkomen; misschien ook Röckingen, Rückingen, Roggenzell, Roggenburg, enz.
Een woord nog, om te eindigen. Men heeft kunnen bemerken dat ik geen gebruik gemaakt en heb van de naamvormen, die in het Bijblad van Biekorf, 1893, bl. lxxiii en lxxiv opgegeven zijn (uitgenomen van den laatsten, Roxhem, die overigens van taalkundige weerde ontbloot is); Miraeus immers zoowel als de chroniekschrijvers waren te weinig bekommerd met de nauwkeurige spellinge der stedenamen.
A. Dassonville
|
|