| |
| |
Het Vlaamsch Recht in Duitschland
DAAR bestonden binst de middeneeuwen veel soorten van Recht in Duitschland, zooals het Silesisch Recht, het Saksisch, het Magdeburgsch, het Pruisisch, het Culmsch, het Poolsch; doch een bijzonder Recht was er in voege dat bij voorkeur gezocht wierd, en zelfs door den hoogsten adel ijverig wierd nagejaagd, 't was het Vlaamsch Recht. Het Vlaamsch Recht heeft op de geschiedenis en de wetgeving van Duitschland zulken gewichtigen invloed uitgeoefend, dat de chronijk- en geschiedschrijvers er gedurig gewag van maken.
Dit verschijnsel in de geschiedenis van Duitschland is een doorslaande bewijs van Vlanderen's invloed te dien tijde op de volkeren, van den vooruitgang zijner beschaving, en van de wijsheid zijner wetgeving, daar het Duitsch keizerrijk, dat aan het hoofd van Europa stond, Vlanderen's wetten inheemsch miek en ze binnen zijne marken als geldig liet doorgaan.
Het Vlaamsch Recht was het recht door de Vlamingen, die talrijk, reeds van onder Karel den Groote, doch bijzonderlijk in de twaalfste eeuwe, naar Duitschland
| |
| |
verland hadden, in Duitschland medegebracht, en krachtens welk zij in velerhande stukken hunne belangen volgens eigen recht verzorgden; doch het wierd vooral in twee hoofdpunten toegepast.
Ten eerste: in de bepaling van de grootte der akkers en hoeven. De grootte der erven wierd immers met de Vlaamsche landmaten gemeten die veel meerder waren als de Duitsche.
Ten tweede: in het erfrecht. Volgens het Vlaamsch Recht immers waren alle goederen, welke de echtgenooten samen brachten of naderhand verwierven, gemeenzame eigendom.
Kwam een der echtelingen te sterven, zoo ging de eene helft tot de kinderen, of bij kinderloosheid, aan den naasten bloedverwant; de andere helft verviel aan den overlevenden echteling.
Kwam een der kinderen te sterven, en was de erfenis reeds verdeeld, dan viel het deel van den overledene niet aan den overlevenden ouder, maar wel aan de overgeblevene zusters en broeders.
Welnu, wanneer de Vlamingen in Duitschland kwamen, wierden hun landerijen in vollen eigendom afgestaan, mits betaling van zekere tienden, maar ontslagen van alle andere lasten van leentol, van leendienst of dwangwerk.
Dat bovenaangehaalde wetten echt Vlaamsch Recht uitmieken, blijkt uit de ‘Costumen’ van Vlanderen en Brabant, en dat zij, van eenen anderen kant, binnen Duitschland inheemsch waren staat te lezen in de verzameling der oud-Culmsche of vlaamsche wetten, die in 1526 door koning Sigismond I bevolen wierd, doch slechts in 1625 het licht zag.
De vlaamsche hoeven en waren dus geene leengoederen, maar wel degelijk allodiale eigendommen, die bij erfrecht aan de afstammelingen of bloedverwanten overgingen.
Het oud Duitsch Recht was even het tegenovergestelde; volgens het Saksisch, het Pruisisch, het Magdeburgsch, recht waren de vrouwen van alle erfrecht uitgesloten, en daar de echtgenoot stierf, en kreeg de weduwe geen deel in het nalatenschap van haren man,
| |
| |
maar deze had het recht haar, binst zijn leven, met warmer hand te begiftigen en ook haar een levensonderhoud te verzekeren; maar in beide gevallen gingen deze goederen na haar afsterven terug naar de rechtstreeksche erfgenamen van den echtgenoot: zij en mocht van die goederen, zonder oorlof der erfgenamen, noch verpachten, noch wegschenken.
De zoon alleen had erfrecht en de dochters waren van alle erfenis uitgesloten; waren er verscheidene zonen, de leenheer wees de leengoederen toe aan dezen dien hij voor meest bekwaam hield; lieten de echtgenooten geene mannelijke kinderen na, dan verviel liet goed aan den leenheer, die het uitgaf aan wien hij wilde, zoo dat het goed van den leenman aan de andere bloedverwanten van den overledene niet en kon overgaan.
Deze goederen bepaald zijnde op veel engeren grond naar de Duitsche landmate, die veel minder was als de Vlaamsche, zoo waren die goederen in evenredigheid veel meer belast en daarbij verplichtten nog aan leentol en dwangwerk.
Toen, na verloop van tijd, 's lands bestier de vlaamsche goederen wilde onderwerpen aan de Duitsche landmate, en alzoo de grootte der vlaamsche landerijen verminderen, en men tevens die wilde belasten en ze doen terugkeeren naar den leenheer in geval van afsterven zonder zonen, kwamen de landstaten van Pruisen in opstand, zegden de gehoorzaamheid op, en sloten een verbond met Ladislaus, koning van Polen, die de inwoners in hunne oude vlaamsche rechten bevestigde.
Want:
‘An. 1410, als Vladislaus Jagello, nach gehaltener Tanneberger schlacht, und nach erhaltenem siege viel städte in Preussen eingenommen, hat er ihnen ihre übliche rechte confirmiret, nemlich das Culmische oder Flämische...’ (Zie Chronicon M.S. German, anonymi fol. 113.)
Welk is nu de oorsprong geweest van dat Vlaamsch Recht in Duitschland? Kwam het inderdaad uit Vlanderen en van de Vlamingen? En in gevalle van ja, moeten
| |
| |
wij door Vlamingen en Vlanderen de Nederlanders en Nederland verstaan, ofwel de eigentlijke Vlamingen en liet eigentlijke Vlanderen?
Om die vragen te beantwoorden laten wij het woord aan den Duitschen geschiedschrijver Hartknoch, en nemen over wat hij in zijn werk: Das alte und neue Preussen, gedrukt te Culm in 1684, ter zake schrijft. Deze geleerde had andere bronnen te zijnen dienste dan deze die nu nog bestaan, en was tevens ter plaatse zelve, waar te zijnen tijde het Vlaamsch Recht nog algemeen gehandhaafd wierd. Het was ten anderen omtrent den leeftijd van Hartknoch, dat het oud Culmsch of Vlaamsche Recht voor de eerste maal volledig in druk verscheen, te weten ten jare 1625.
‘Hier moeten wij,’ zegt Hartknoch, ‘wat nader onderzoeken van waar het Vlaamsch Recht voortkomt en van waar liet dien naam gekregen heeft. Flaman heet nog heden ten dage bij de Franschen een Nederlander of Neder-Duitscher; dus kunnen wij zeggen dat het Vlaamsch Recht niets anders is dan het Neder-Duitsche, ofwel het Recht in de Nederlanden gebruikt. Deze oorsprong van het Vlaamsch Recht kan heel wel aangenomen worden, dewijl in geheel Nederland, uitgenomen Friesland, voor de gemeenschap en de verdeeling van den eigendom der echtelingen dit recht gevolgd wierd. Doch hoe waarschijnlijk deze oorsprong ook wezen moge, heeft men aan dit woord Vlamingen (Flamingi) nog eene andere beteekenis willen geven, van waar dit recht zijnen eersten oorsprong zou hebben, 't Is immers gekend dat onder de Nederlanders die van Vlanderen bijzonderlijk Flamingi genoemd worden, zoo dat deze naam ook als tegenstelling kan dienen tegenover de andere Nederlanders. Een bewijs daarvan zullen wij verder uit Helmondo aanhalen; thans zal het genoeg zijn eenige woorden over te nemen uit de privilegie door koning Casimir Yagellonide anno 1457, den zondag Cantate aan de stad Dantzig verleend: ‘Und vormehrer uff dass die vorgemeldte unsir Stadt Dantzigk zû verhogeter zeligkeit und Wohlfart
| |
| |
kommen möge vorleyen wir, geben ûnd zûlassen, dass kein Nürnberger, Lamburth, Engelscher, Holländer, Flemigk, Jûde, odir welcherley wesen Frembden ûns Reichen ûnd Landen ein jederman 1st, in der vorgeschriebenen unsir Stadt Dantzigk Macht, Privilegia oder Freyheit haben sol zû kaûffschlagen oder zû wohnen ohn Willen Wissen ûnd Wolborth der Bürgemeester, Rathmannen ûnd Schöppen ûnde gantze gemeine ûnsir stadt Dantzigk.’
Dat is in het Vlaamsch:
En tot meerder nut, opdat onze bovengemelde stad Dantzig tot grooter geluk en welvaart komen moge, verleenen, geven, en laten wij toe dat geen Nurenberger, Lombaard, Engelschman, Hollander, Vlaming, Jood of welkerlei lieden ook vreemd aan onze rijken en landen, in voorgeschreven Dantzig macht, privilegie of vrijheid hebben zullen om koop te slaan, of daar te wonen zonder wille, wetens en welgebod der Burgemeester, Raadslieden en schepenen en de gansche gemeente onzer stad Dantzig.
‘Dit springt hier dadelijk in de oog dat Flamingi of de Vlamingen (Flaminger) niemand anders zijn dan de Vlanderaars (Flanderer).’
‘Deze meening heeft men willen bestrijden middels een rescript der schepenen van Magdeburg, berustende in de Bibliotheca Wallenrodiana te Köningsbergh, in het eerste H.S. part. 3. num. I, waarin men beweert dat het Vlaamsch Recht zou ingevoerd zijn uit eene plaats aan de Elbe niet ver van Magdeburg. Paulus Matthias Wehnerus voegt er het jaar bij wanneer de schepenen van Magdeburg dit rescript gegeven hebben, namelijk 1539, om alzoo over de echtheid van dit Rescript geenen twijfel te laten. Daarbij komt nog wat Ahasverus Fritschius schrijft, namentlijk dat sommigen het Vlaamsch Recht van de Roomsche priesters, Flamines genoemd, afleiden, daar deze, die zulk recht hebben, jaarlijks op bepaalden tijd hunnen godsdienst moeten verrichten. Fritschius vertelt dat in het graafschap Schwarzburg in de linie der Rudelsteden op vele plaatsen boerengoederen gevonden worden die gemeenlijk Vlaamsche goederen heeten.’
| |
| |
‘Daaruit zoude schijnen dat het Vlaamsch Recht niet uit Vlanderen maar van andere streken zoude gekomen zijn; maar zulk kan in 't geheel mijn gevoelen geene afbreuk doen, daar het uit de oude geschiedenissen kan bewezen worden dat de Vlamen (de Flämen van wien het Magdeburgsch rescript en Fritschius handelen), die nabij Magdeburg aan de Elbe en in 't graafschap Schwarzenberg woonden, uit Vlanderen herkomstig zijn; want in Helmondo Bosoviensi spreekt Pritislaus de (verjaagde) slaven aldus aan: ‘'t Is u allen wel bekend wat verdrukking en ellende onze landslieden uitgestaan hebben door de geweldadige overmacht van Hendrik den Leeuw, daar hij de goederen en erven onzer voorvaderen roofde en op dezelve geen andere dan nieuwe aankomelingen nederzette, zooals Vlamingen, Hollanders, Saksen en Westfalers.’
‘Nog duidelijker schrijft Andreas Albinus:
‘Lang voor dezen, ten tijde van keizer Barbarossa, of volgens de chronica Philippi, ten tijde van keizer Conrard III svert, heeft Hertog Albertus Ursus, van het geslacht der vorsten van Anhalt langs de streken der Meissener en Hordslanden aan de Sala, Elbe en Havel veel Hollanders en Vlamingen (Flanderer) in de plaats der Wenden gevestigd, van waar in 't keurvorstendom, rond Wittenberg, heden ten dage nog menige steden Nederlandsche namen hebben, als onder andere: Kemerich (Cameracum, Kamerijk) slecht uitgesproken Kemberg, Burg, (Burgse) Niemeek (Neomagum); Rabenstein of Ravenstein; Aken op de Elbe of Aquisgranum, en zelfs de omliggende streek Vlaming die naar de Vlamingen genoemd wordt of ook Pleumosii. Toen eveneens wierden er door Albrecht en Hendrik den Leeuw van uit het voormalig land der Saksen veel Hollanders en Westphalers vervoerd naar de Mark van Brandenburg, waar de Wenden uit verjaagd waren.’
‘Daar zou ook bij Naumburg op de Sala, een dorp liggen, Kemerich (Kamerijk) geheeten, en eene menigte akkers, die Hollanders genoemd worden, zooals ik in eene Diplomate Pertensi gezien heb; aldaar
| |
| |
hadden insgelijks eene menigte Nederlanders hunne woonplaats gevonden.’
‘'t Is dus door deze getuigenissen duidelijk en opgemaakt dat er in de twaalfde eeuw veel Vlamingen en Hollanders overgezet wierden in de omstreken van Magdeburg, waar zij hun Vlaamsch Recht medebrachten.’
‘Daar nu de kruisridders het Recht van Magdeburg in Pruisen invoerden, is liet niet te verwonderen dat zij eveneens in menig geval Vlaamsch Recht toegestaan hebben.’
Deze aanhalinge uit Hartknoch getuigt dus klaarblijkend dat hetgeen in Duitschlan d Vlaamsch Recht was bij name, het ook was met der daad, dat is oorspronkelijk uit Vlanderen, bedoele Nederlanden of beter het eigentlijke Vlanderen.
('t Vervolgt)
V. Van de Kerckhove
|
|