Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Ooge der OostzeeDE XIVe eeuwe is een tijdstip van bijzonder belang in de geschiedenis van ons Vaderland: 't was in den loop dezer eeuwe dat Vlanderen in het noorden zijnen invloed het best deed gevoelen. Toen zat er op den troon van Zweden eene vlaamsche vorstinne, Blanca van Namen, dochter van Mijnheer Jan Van Vlanderen, grave van Namen en Heere van Sluis; dus was koninginne Blanca kleendochter van Guido van Dampierre, grave van Vlanderen. Zweden was toen een zeer groot rijk, en strekte uit van de Neva in Rusland tot in Noord-America; 't besloeg een deel van noordwestelijk Rusland, geheel Finland, Zweden en Noorwegen, een deel van Denemark, geheel IJsland, Groenland, de Orcaden en de colonien van Wijnland in Noord-America. Vlanderen had toen zeer levendige betrekkingen in al de deelen van het Zweedsche rijk, waar de Vlamingen zoo hoog in aanzien stonden, dat zij den alleenhandel over geheel het zweedsche rijk verkregen, en alleen het recht hadden het zweedsche ijzer en het graan uit te voeren en zulks bij uitsluiting der duitsche Hanse, wier | |
[pagina 279]
| |
voorrechten door den zweedschen vorst op de Vlamingen waren overgedragen. De invloed der Vlamingen was zoo groot, dat op hun aandringen en op uitdrukkelijk verzoek van koningin Blanca, het aloude en barbaarsche strandrecht wierd afgeschaft, waarbij de kustbewoners tot dan het recht hadden genoten de gestrande vaartuigen te mogen voor eigen rekening aanslaan met last en kabels en romp. Voortaan bleven de eigenaars meester van het vaartuig en van de ladinge; waren zij vergaan in den storm, dan traden hunne erfgenamen in 't bezit van het zelfste recht. Deze wet wierd uitgeveerdigd omtrent 1340, in de stad Varberg, die in 't zuiden van Zweden, niet ver van het hedendaagsche Gothenburg gelegen is. De verbintenissen der Vlamingen in het Noorden waren daarbij zeer oud; want men vindt reeds in de 12de eeuw dat de geslachtsnamen Vlaminck, Vlamynck en Flaeming in gebruik waren; een Diederick Vlamynck van Wisbij werd raadsheer te Lubeck in 't jaar 1198. Te Stockholm heeft men de Flamingstraat en den Flamingsberg. In Gutaland waren de Vlamingen van ouds wel te huis; want 't en is niet alleen op de bladen der zweedsche geschiedenis dat men de bewijzen van hunne werkdadigheid aldaar terugvindt; maar de taal zelf der oude Guten draagt de onbetwistbare sporen van langen, aanhoudenden omgang met Vlamingen. Vele vlaamsche woorden zijn in de taal overgebleven, en het is op het afgezonderde eiland alleen dat die overblijfselen door den loop der eeuwen heen, trouw bewaard gebleven zijn. Veel woorden van dagelijksch gebruik zijn zuiver vlaamsch, zooals: peerd, loopen, springen, dijk, en bestaan in de zweedsche taal niet, ten minste niet met de echt vlaamsche beteekenis, zoo als wij die gebruiken, maar op het eiland der oude Guten (Gotland), worden zij op echt vlaamsche wijze met hunne echte vlaamsche beteekenis gebruikt. Daarbij bestaan er heden nog eene menigte volksspelen, die tot de oude vlaamsche volksvermaken behooren, en | |
[pagina 280]
| |
die noch in Duitschland, noch in Denemark, noch in Zweden in zwang en zijn, maar die vooral de ontwikkelinge der lichaamskrachten voor doel hebben. Spijtig genoeg beginnen die spelen dáár te verdwijnen gelijk in Vlanderen, waar de jeugd de gezonde oefeningen verlaat voor de slordige herberg, alwaar de jongelingen hunnen geest verstompen in plaats van als vroeger hunne krachten en hunne behendigheid te oefenen. Thans leert de jeugd drinken en slempen en verliest aldra allen smaak voor de mannelijke oefeningen, die voorheen zoo hoog in eere stonden, als het kenteeken van een krachtdadig, sterk en moedig volk. Maar daar is nog een ander gedenkstuk tot ons gekomen, dat het bewijs levert van den invloed door ons Vaderland op de beschaafde wereld uitgeoefend; 't is het aloude waterrecht van Wisbij, dat tot het einde der voorige eeuwe over geheel Europa in voegen was en het hogheste waterrecht geheeten wierd. Onder de groote omwentelingen en beroerten, die gedurende verscheidene eeuwen alles keer voor keer deden 't onderste boven rollen, had men den oorsprong van Wisbij's zeewet uit der oogen verloren; maar later kwamen de geleerden op de vraag meermalen terug, immers van waar dit gevierde middeneeuwsch zeerecht kwam, en alsdan is men tot de ware bron, den waren oorsprong dier merkweerdige wet terug gekeerd. Dit zeerecht wierd in 1505 voor de eerste maal in druk uitgegeven te Kopenhagen, bij Gotfried af Gemen, en was in 't Nederdietsch opgesteld, voor hoofdinge dragende: Dat hogheste waterrecht; het eindigde met de volgende sluitrede: Hyr eyndet dat gotlandsche waterrecht, dat de gemeyne kopman unde schippers geordineret unde gemaktet hebben to Wisby; dat sich alle man hyr na richten mach. Deze sluitrede en is nochtans in de lezinge der oude handschriften niet te vinden, en, daar het teeken des drukkers, het kruis van Daneburg met het wapen van Oldenburg in 't midden, onmiddelijk na de lezinge komt, en het jaartal met den naam der stad en daarop bovengemelde sluitrede volgt, mag men aannemen dat de drukker | |
[pagina 281]
| |
zelf dezen volzin bijgevoegd heeft. ‘Van waar nu ook, deze aanmerking moge gekomen zijn, zegt de Hr Schlyter, profess. der Hoogeschool van Lund, ‘men zou er toch wel moeten uit verstaan dat dit zeerecht niet en is voorgeschreven geworden noch door den koning van Zweden, noch door den koning van Denemark, noch door den raad van Wisbij, maar wel wierd aangenomen als algemeenen regel door de gemeyne koopmans unde schippers to Wisbij; 't is te zeggen door de koopmans en schippers die van Duitschland en elders te Wisbij vergaderd waren. Volgens SartoriusGa naar voetnoot(1) beteekenen de woorden: communis mercator, communes, universi, omnes mercatores van ouds, de kooplieden der Duitsche Hanse die in Wisbij en in andere groote steden vereenigd leefden. Zeer vroeg was in Wisbij zulk eene vereeniging tot stand gekomen, welke voortdurend bleef bestaan en zeer machtig was, zoolang Wisbij zijn overwicht als groote stapel behield. Er is een zeer merkweerdig stuk van 't jaar 1287 bewaard gebleven, waardoor het bewezen is dat deze vergadering besluiten nam en wetten maakte voor alle steden wier kooplieden Gotland bezochten. ‘Ex unanimi consensu et voluntate omnium mercatorum diversarum civitatum et locorum terram gotlandiam frequentantium.’ In een ander stuk door Sortorius aangehaald wordt er gesproken van: Jus illud, quod nunc a mercatoribus in Gotlandiâ observatur, dat moest tot regel dienen voor de kooplieden die op Lifland vaarden. Het is duidelijk dat zulks betrek heeft op wetten door vreemde kooplieden te Gotland aangenomen om tot onderlingen regel te dienen. Ten tijde dat de zeewet van Wisbij voor de eerste maal gedrukt wierd, stond Wisbij onder deensche heerschappij, en was deze stad op verre na op de hoogte niet | |
[pagina 282]
| |
meer van aanzien en rijkdom gelijk twee honderd jaar vroeger; maar toch was zij eene zeer beduidende handelsplaats gebleven; 't en kan dus niet onmogelijk schijnen dat kooplieden en schippers van vreemde landen dit Gotlandsch zeerecht zouden aangenomen hebben, zooveel te meer daar Wisbij's gewezen grootheid nog goed in 't geheugen lag, alhoewel de oorsprong en opkomst dier wet onbekend was, maar rechts uit dien hoofde wierd die wet voor zeer oud aanzien, als zijnde tot stand gekomen ten tijde dat Wisbij de bijzonderste stapel in 't Noorden was, zoodanig dat Wisbij wel eenig recht kon gehad hebben om zeewetten te maken. De wetboek, in 1505 gedrukt, kwam aldra in algemeen gebruik, en de uitgave was spoedig uitverkocht, zoodat men wederom moest afschriften maken. Er bestaan heden nog twee zulke afschriften gemaakt te Lübeck in 1533 en 1537. Dit Gotlandsche waterrecht wierd bij de wetten van Lübeck gevoegd, als er deel van makende, zoodat men daaruit even besluiten mag dat dit zeerecht ook te Lübeck als geldende wet geoefend wierd. De nu nog bestaande exemplaren der uitgaven die in Duitschland, Denemark en Nederland, in den loop der 16de eeuw gedrukt wierden, zijn uiterst zeldzaam, zoodat er niet meer als een paar exemplaren tot ons gekomen zijn. Maar dit groot getal uitgaven bewijst hoe vlijtig het zeerecht van Wisbij gebruikt wierd.
('t Vervolgt) J. Van de Kerckhove |
|