De Zaadfooie
IN 't noorden van Brugge derscht men 't koolzaad in 't open veld. Het koolzaad staat gevumd ofte wel, het ligt in pakken op de koolzaadstoppel, rekewijs op de tafels, waar het spoedig geakkerd, verzund, en gedroogd wordt en bekwaam gemaakt om gedorschen te worden.
Den dag waarop men 't koolzaad derscht is het en placht het gewoonelijk zaadfooie te zijn: men klopt en men slaat het zaad uit op het zaadplein.
De zaadkanen of pulms worden grootendeels uitgekamd met rakels.
Men gebruikt kleene vleien, om zaad te derschen, omdat het zoo licht in zijne kanen zit en er zoo gemakkelijk uit komt.
De lage koolzaad, die vlugge gedorschen is, wordt seffens weggegooid met een spriet verder op het zaadzeil, waar zij hare laatste zante krijgt, van mannen die er nijdig opvallen met hunne witgepeelde wilgen of esschen sprieten; en, al slaan, drijven zij 't ijdele stroo, een beetje gerabraakt, het zeil uit.
Geheel den dag is er groot leven op 't koolzaadstuk: eenige loopen weg en weder met kleene zeilen, waarop andere voorzichtig de pakken koolzaad leggen; en, reust het zaad wat uit, 't blijft in die zeilen, 't wordt door de toebrengers behendig gedregen en samen met de pakken koolzaad in 't zaadzeil gestort.
Als een vierling derschers een halve ure gedorschen hebben, zoo slaan zij hunne laatste lage zoodanig dat hunne vlegels allen gelijktijdig in de lucht gaan en gelijktijdig nedervallen; men heet dat luien of luwen. Vier andere derschers, versche en betere omdat zij wat uitgerust zijn, vallen er nu aan, ook voor een halve ure teenegader, en alzoo tot 's avonds.
Als men koolzaad te kort heeft of als er geen meer in 't zeil en is, roept men naar de toebrengers: ‘'t Zeil brandt!’
's Avonds, rond zonnenondergang, ligt 't koolzaadstroo op eenen berg of hoop; de zaadkanen maken als eenen