geplogentheden, in de zeisels en de aloude spraken onzer voormenschen.
Kostelijke schatten hebben de geleerden in vele landen bijeengebracht: een ganschen jaargang van Biekorf zouden wij van doen hebben om te vermelden wat er verscheen op Germaansch en Romaansch gebied; het enkel opsommen der navorschingen van Germaansche folk-lore beslaat niet min als 142 dichte, groote bladzijden in den Grundriss der Germanischen Philologie, en nog worden wij West-Vlamingen verwaarloosd en vergeten!
Op de lippen van 't volk leefden die verhalen, die heldensproken door 't vernuft en de wijsheid van het volk gedicht, zoo bekoorend en zoo belangwekkend als een heldendicht, zoo boeiend en zoo afwisselend als een tooneelspel.
J. Leroy heeft veerdigheid om ze af te luisteren en, lijk hij zelf een knappe verteller is, heeft hij de knepe om het zeggend volk met zijn gloed- en kleurvolle sprake, met zijn bonten rijkdom van oude woorden en schilderachtige spreuken na te dichten.
En zoo heeft hij twee slag van oorspronkelijke verhalen aan 't licht gebracht: middeleeuwsche zeisen, die op geene oude pergamenten in 't stof der oorkondenkamers begraven liggen, maar leven in 't herte en op de lippen van 't onverbasterd volk van den Westhoek, waarin al de verziersels der Germaansche wangeloofkunde te berde komen, en waarin de geestige kant zelfs niet en ontbreekt: eene vrouwe, wier rechter hand sedert twintig jaar is afgekapt, bezit nog de macht heure handen te vouwen; - mitsgaders kortere zegmaren, ongekend nog voordezen, lijk men ze tegenkomt bij alle volkeren die hun eigen aard ongeschonden bewaard hebben.
Het aantrekkelijke van den Volkszeg ligt in de vergelijking: rijke stoffe zullen de liefhebbers in de verzameling van J. Leroy aantreffen. Wie vergelijkt er de lotgevallen van Clementina met de gevarenissen van Sinte Holpe, en andere heldinnen, waar af wij in 't werk: Folk-lore van graaf de Puymaigre gelezen hebben?
't Ware een schoon onderwerp voor Biekorf.
***
Zouden wij in J. Leroy een opsteller van novellen bezitten?
Het goed gelukken van zijn verhaal De Pensejager moet hem aanzetten om dit letterkundig vak te beoefenen. Hij staat ons nog andere zulke vertellingen schuldig.
Hij heeft een ooge voor de bijzonderheden van ons volksleven en teekent ze af, eenvoudig en gemoedelijk, zonder nuchterheid of schoolmeesterschap.
Zijne tafereelen - brokken uit het echte leven, lichtvolle schilderijtjes - zitten wel genoeg ineen, om den lezer tot het einde toe aan te trekken en te ontroeren.
J. Claerhout