rijen, ende zij geloofde dat de lauwerbladers, aan zolders, deuren of vensters hangende, den donder en den bliksem daarvan keeren; ende Julius Caesar droeg altijd eenen lauwerkrans op zijn hoofd, om hem zelven tegen den donder en den bliksem te bewaren. Anderen zetten dien zelfsten boom rond de hoven, om ze tegen 't onweder te bevrijden.’
Gij ziet dus dat donder, weêrlicht en duivelswerk voor onze voorvaderen al een en 't zelfste waren.
Wat donder en bliksem nu eigentlijk zijn, al zegt ons volk nog geheele dagen dat er daar nooit niemand den uitleg van en vond, dat laten wij hier onverlet; want al die eenige lessen van natuurkunde hoorde, weet dat de donder en de bliksem een van oorsprong zijn, met de kracht die kwade en goede nieuwmaren draagt langs den spreekdraad.
Maar 't zal misschien menigen lezer of lezinge van Biekorf, aangenaam en nuttig zijn te vernemen wat de Heer Aimé Witz, hoogleeraar te Rijsel, geboekt heeft in La revue des questions scientifiques, XXVI, blz. 5 en vlgde:
Dikwijls hoort men van menschen die verdonderd of verbliksemd worden, en die niet of maar lichtelijk gekwetst en zijn.
Welk was dus het werk van den bliksemstraal, op of in hun lichaam? En welke was de oorzake van hunne dood?
De Heer Witz beweert dat heel de zenuwschap, door den grooten schok verlamd wordt; de zenuwen en werken niet meer, de bewegingen van het herte houden op, de ademhalinge is verhinderd, en, zelfs al ware 't dat de mensch geen ander letsel bekomen en hadde, nog zal hij versmachten en sterven, zoo die verhinderinge in het ademhalen eenigen tijd blijft aanslepen.
Daarom moet gij met zulk eenen mensch te werke gaan gelijk met eenen anderen versmachte of versmoorde, 't is te zeggen, gij moet trachten zijne zenuwen en zijne spieren te doen herleven; beweegt zijne armen omhoogeen omleegewaards, dat zijne borst openga; wrijft zijne borst; is 't mogelijk, blaast den zieke oxygenium of zerpaard in, of ten minsten helpt hem adem halen. 't Gebeurt