Biekorf. Jaargang 4(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De Zwaluwe NEEN vogelloos en blijft de blauwe lucht niet, ach gelijk hij al te lange en droeve weken bleef als regen, slegge en sneeuw en zware hagelslag 't gevederte uit zijn' hooge en vrije velden dreef: de zwaluw, - waar vandaan hij komt en wete ik niet - weêrom nu overal zijn' scherpe schichten schiet. Hij wentelt door de lucht zijn aas zoo gulzig na, nu op, nu af, nu om, nu weg, nu weêr gericht, dat, volgende, ik vergeefs van verr' hem gade sla; tot dat hij, kort gekeerd en schier in 't aangezicht mij vliegend, henenbotst; alwaar hij zwemt voortaan, en 't blauwe laken meet, waarin de sterren staan. Doch schielijk van zoo hooge omleege ziende, valt en vaagt hij 't mugsken meê, dat op de Leie was aan 't wandelen na de noen, hoe mager en hoe smal 't een bete zij. Dan dopt en speelt hij in den plasch zijn herte: 't water ligt te lachen, en de lucht, eer 't uitgelachen heeft, is weêr hij ingevlucht. o Wonderbarig beeld des zwaluws, ik beken mij machteloos om u, reisveerdig nagespoeid, te volgen, al te vast geveterd als ik ben, en immer vlerkeloos, aan 's werelds wiel geboeid: Vaart wel gij; ik en kan, gekerkerd en geband, maar wenschen nog eilaas naar 't vrije Vaderland. Guido Gezelle Uit Kortrijk, den 1sten in Bloeimaand 1893. Vorige Volgende