Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Hoe vroolijk, ver van klip en rotsen,
van kommer vrij, van angst en wee,
met 't ranke vaartuig voort te klotsen
door 't blauw der spiegelreine zee.
De zonne lacht aan 's Hemels transen
en laat met zachten zomergloed
heur lieve stralen nederglansen
op 't schipken, dat ginds henenspoedt.
Het windtje suist, het meer is rustig,
verheugend zeilt het schipken voort.
Wat is de spelevaart toch lustig,
met 't minnend huwlijks paar aan boord!
Vaartwel! Goê reis! o dierbeminden!
zoo klinkt van 't strand de vreugdegroet
der bloedverwanten en der vrienden
de jonge reizers in 't gemoet.
Goê reis! en dat op uwe wegen
van uit den hemel rein en blauw,
des Heeren milde gunst en zegen
in frissche droppen nederdauw!
o Blijve vrij van stormgevaren
het schipken wieglen op de zee,
tot dat het, klievend door de baren,
een' vrucht der Liefde brenge aan reê.
Dan klinkt op nieuw, o dierbeminden
de gulle wensch, de vreugdegroet
van bloedverwanten en van vrienden,
u nogmaals juichend in 't gemoet.
Goê reize dan, op 's werelds baren;
vaartwel in zoete vreugd en vrêe,
en vare lange en blijde jaren
een bloeiend kroost met 't schipken meê.
| |
[pagina 204]
| |
Vaartwel! en mocht gij rijp van deugden
eens landen aan het blijde strand,
waar glanst de zon der eeuw'ge vreugden,
in 't juichend zalig vaderland!
Uit Ronse, 13/3/'93. Alfons Beelaert |
|