De meeste volzinnen bevatten meer dan een werkwoord, maar hoe volledig een enkelvoudige zin ook weze, toch en kan hij maar een viervoudig slag van woorden bevatten:
a) Eene zelfstandige zake wordt genoemd of aangeduid (onderwerp der rede - sujet); b) van dit onderwerp wordt het bestaan of de handelinge uitgedrukt (gezegde van het oordeel - prédicat); c) dit onderwerp kan door bijgevoegde woorden nader bepaald worden (bijvoegsels - attributs); ook het gezegde kan door bepalingen volledigd worden (toevoegsels of aanvulsels - compléments).
Vandaar dus een viervoudig slag van woorden:
I. De zelfstandige woorden die de dingen noemen of ze enkel aanduiden: het zijn de naamwoorden (noms) en de voornaamwoorden pronoms). Zij ondergaan eene eigene verbuiginge en hebben eigen geslacht en getal. In den volzin kunnen zij voorkomen als onderwerp (sujet), gezegde (prédicat), voorwerp (compl. dir.), doelwoord (compl. ind.), omstandigheidsbepalinge (compl. circ.).
II. De bijvoeglijke woorden (adjectifs), die bij de zelfstandige kunnen gevoegd worden, om de hoedanigheid, 't getal, den rang of de wijze van zijn der zelfstandigheden uit te drukken. Zij worden onderverdeeld: in hoedanigheidswoorden (qualificatifs), telwoorden (numéraux), bezitswoorden (possessifs), aanwijswoorden (démonstratifs), vraagwoorden (interrogatifs), onbepaalde woorden (indéfinis). De lidwoorden (articles) hooren tot de bijvoeglijke woorden: deze duiden enkel aan of de zaken al of niet bepaald voorkomen.
De bijvoeglijke woorden komen in geslacht, getal en naamval overeen met de zelfstandige woorden waartoe ze behooren, en ze kunnen, de lidwoorden uitgezonderd, zelfstandig gebruikt worden; b.v.: De rijken, de eersten, enz.
III. Het werkwoord (verbe) dat het bestaan of de handelinge der dingen uitdrukt. In den volzin heet het gezegde of koppelwoord (prédicat of copule). Het werkwoord ondergaat een tweevoudigen wissel: 1st den gedaantewissel om aan te duiden op welke wijze of in welken tijd de handelinge beschouwd of voorgesteld wordt; 2ds