die muize, en de boom zal herleven en weldra zal hij botte en blad en vruchten hebben als te vooren.’
Men viel aanstonds aan 't werk, en, o wonder, men vond die verwenschte muize, en de boom herleefde.
Uit erkentenisse en achtinge kreeg Govaert eenen ezel, geladen met twee zakken vol goud, en daarmeê zette hij zijnen weg voort.
Vele dagen reisde hij tot dat hij nog eens kwam aan de stad Vera-paz, waar de koning ziek te bedde lag. Nauwelijks hadde men Govaert met zijne schitterende mutse gezien, of het volk kwam hem tegengeloopen, en, met vele eere wierd hij bij den koning gebracht.
‘o Wijze jongeling, welgekomen, 'k hebbe toch zoo gevreesd dat gij te late zoudet wedergekeerd zijn, weet gij nu, of zoudt gij mij nu kunnen zeggen wat ik moete doen om te genezen, 'k zal u eenen ezel geven met zoovele goud als dat hij dragen kan, en den schoonsten hengst van mijnen stal.
‘Wel ja, heer koning,’ sprak Govaert, ‘dat weet ik, en bovendien ik zal u op staanden voet zelve uwe kwale afnemen en u genezen. Daar staat te midden uwe borst een lang grijs haarken: dat haarken is gegroeid dwers door uw lijf, tot in uwe ruggrate, en 't heeft uw herte scheef weggesteken, zoo dat het moeilijk kloppen kan. Daar is geheel uwe ziekte. Ik zal dat haar uittrekken en gij zult genezen zijn.
De koning trok zijne hemdeborst open en men vond daar inderdaad dat doodelijk haarken staan. Govaert greep het vast en gaf een kort snakske; men hoorde iets klakken in zijne borst, zijn herte viel in zijne plaatse en de koning was genezen.
De koning weende van dankbaarheid, en al zijn volk met hem; de klokken verkondigden weldra het blijde nieuws, en Govaert, op zijnen prachtigen hengst, vertrok, met zijne twee ezels geladen met goud. Verre, ja zeer verre ging de koning mede, tot dat hij eindelijk, aan de grenzen van zijn rijk, onder duizende bedankingen van Govaert afscheid nam.
Govaert reisde voort, en na vele dagen kwam hij