Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAnthonis de Rovere,Twee onuitgegeven gedichten. (Vervolg).DE Bedinghe: Jhesus es een zoete gast staat op fos 234 en 235 van het Hs. Op fo 237, vo, en op fo 238 bevindt zich eene Bedinghe tot Maria, welke ons ook van elders bekend is, zonder dat men met zekerheid wist aan wien ze toe te schrijven. In den eersten jaargang (1855) van de Dietsche Warande wierd zij, bl. 242, naar het van Hulthemsche Hs. | |
[pagina 170]
| |
door den heer Angilis uitgegeven. En in zijne inleiding herinnert deze dat vroeger reeds, in den vierden jaargang (1847) der ‘Verslagen en Berichten uitgegeven door de vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche letterkunde,’ de heer Campbell, op bl. 23 een brokstuk van hetzelfde gedicht had laten drukken. Wij schrijven in zijn geheel het korte voorbericht van den heer Campbell over: ‘Bij het nabladeren van eenige stukken ter koninklijke Bibliotheek, bij ons bekend onder den naam van Letterkundige bijdragen van de hand van den heer van Wyn, (Portefeuille no 9), vielen mij eenige fragmenten in handen welke meestal van weinig waarde zijn, maar, waaronder ik er een opmerkte dat met een tweede in een afzonderlijk omslagje vervat is en waaraan de vroegere bezitter (met zijn welbekend schrift) den volgenden titel heeft gegeven: “2 losse bladen pergament, van mij onbekende dichtstukken, geestelijk, 't een in Nederduitsch, 't andere in Hoogduitsch, Westphaalsch dialect. - 25 Jan. 97 mij door den heer Visser geschonken.” Dit eerstgemelde fragment nu, dat als schutblad gediend heeft, bestaat uit twee blaadjes perkament, in 8o formaat, elke bladzijde van welke eene kolom bevat die 23 verzen moest tellen, maar waarvan, door afknipping, de bovenste regel voor het grootste gedeelte is verloren gegaan. Hierdoor bestaat het geheel der vier bladzijden uit 88 verzen. De inhoud (aan de H. Moedermaagd gewijd) duidt aan dat tusschen deze beide blaadjes twee (?) andere behoord hebben, waaruit ik besluit dat de onderhavige als buitenbladen van een quaterne gediend hebben. Het schrift is, dunkt mij, uit de eerste helft der 15e eeuw en vrij duidelijk; het heeft slechts weinig van het opplakken geleden (I vso en II rto). Het eerste woord, M(aria), begint met eene groote, met rood afgezette M. De beginletters van al de regels zijn met rood doorstreept.’ Waaruit schijnt te blijken, bijgevolg, dat de Rovere's Bedinghe tot Maria een werk zijner jeugd zou geweest zijn. Zij moet bovendien zeer in den smaak zijner tijdge- | |
[pagina 171]
| |
nooten gevallen zijn, vermits zij ons in niet minder dan drie verschillende hss. bewaard is gebleven. Misschien zelfs in vier. Met verwijzing naar Mone, 208, oppert Hoffmann von Fallersleben in zijne Horae Belgicoe (I. 2de Uitgave, 539) het vermoeden dat zij insgelijks, in zes strophen ingedeeld, te vinden zou zijn in een Hs. van het Kon. Instituut te Amsterdam. Ten einde de vergelijking der drie verschillende texten toe te laten waren wij een oogenblik voornemens de varianten op te geven. Deze waren echter zoo talrijk dat wij aldra van besluit veranderden, in dien zin dat het ons veel doelmatiger toescheen de texten van de Verslagen en Berichten en van de dietsche Warande, onderaan, nevens elkaar, in kleine letter te laten drukken. Anthonis de rouere heeft dese bedinghe ghedicht: Hier na volghet een scoene oratie van der werdegher maghet ende moeder Jhesu maria. O Maghet maria, Ic roepe tot v!
Als een arm sondare, hoort my nv!
O lieve vrauwe, ic make v cont
Al mijn sonden in deser stont,
Ende belye mijn grote mesdaenGa naar voetnoot1.Ga naar margenoot+
O coniinghe al vol ghenaden,
Sijt in mynder hulpen in deser tijt,
Ende bidt vuuen zone gebenedijt
Dat hij mijns ghenadich sij
O maria, maghet vri,Ga naar margenoot+
(Text van de Verslagen en Berichten)
M[aria] .........................................................
Als een groet sondaer hoert mi nu
Van al minen zonden, in alre stont.
Weerde Maria! ic maec u cond
Dat ic mi kenne zeer misdadich.Ga naar margenoot+
Moeder ende maghet, zijt mijns ghenadich,
Staet mi in staden in alre tijt.
Bidt uwen sone ghebenedijt,
Dat hi mijns ghenadich si.
Maria, edel maghet vri!Ga naar margenoot+
(Text van de Dietsche Warande)
Maria maghet, ic roepe tote u,
als een groet sondare; hoert mi nu,
van minen sonden, in alder stont,
Werde Maria, ic doe u cont,
dat ic mi kinne sere mesdadich.Ga naar margenoot+
moeder ende maghet, sijt mijns genadich,
staet mi in staden in alder tijt:
bidt uwen sone ghebenedijt
dat hi mijns ghenadich sie,
Maria, edel maghet vrie.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 172]
| |
O edel fonteyne, o zoete bloeme,
Bidt vuuen kinde dat hi niet en doeme
Mijn arme ziele wyt sinen rijke.
O werde vrauwe sonder ghelike,
In allen dueghden wel gheraect,Ga naar margenoot+
Ic bidde v dat ghi vrede maect,
Tuschen vuuen zoneGa naar voetnoot2. lieuen kijnde ende my,
Door de plompe naghelen drij,
Die men hem, doen hy ons cochte,
Door hande ende door voete sloech onsochte!Ga naar margenoot+
O zijt ons vorsprakersse, vrauwe scoene,
Door die scarpe doorne croene,
Die hem die Joden met ghewout
In zijn hooft dronghen voor ons scout!
Ende ic vermane v, vrauwe der trauwen,Ga naar margenoot+
Des bitteren weets doen swertGa naar voetnoot3. van rauwen
V harte door sneet, moeder ende maeght,
Doen ghi v lief kint lyden saeght
Siin passie, int cruce daer hi aan sterf,
Doen hy ons hemelrijc verwerf!Ga naar margenoot+
O vrauwe, sijt in mynder hulpen nv
Aen vuuen zone, des biddic v,
Want hi mijn groote zonden weet.
Ic bidde v ghenade, door dat sweet
[Vervolg Text van de Verslagen en Berichten]
O edel fonteyn! o edel bloem!
Bidt uwen sone dat hi niet en doem
Mine ziele uut sine rike.
Maria, vrouwe sonder ghelike,
Ghi sijt maghet wel gheraect;Ga naar margenoot+
Ic bid u dat ghi vrede maect
Tusscen uwen sone ende mi,
Doer die scerpe naghelen dri
Die men uwen sone dede
Doer sijn ghebenedide lede.
Spreect mijn tale, vrouwe scoen,Ga naar margenoot+
Doer die scerpe doernen croen
Die men uwen sone onsocht
....................................... ocht
Aenden cruce doe hi sterfGa naar margenoot+
Om onser alre bederf.
Vrouwe, sijt in mijn hulpe nu
Aen uwen sone, des bid ic u,
Want hi al mine zonden weet.
Ic bid ghenade doer dat zweetGa naar margenoot+
[Vervolg Text van de Dietsche Warande]
O edele fonteyne, o edel bloeme,
bidt uwen sone dat hi niet en doeme
mine ziele ute sinen rike.
Maria, vrouwe souder ghelike,
ghi sijt maghet wel gheraect;Ga naar margenoot+
ic bidde u dat ghi vrede maect
tusscen uwen sone ende mie,
dore die scarpe nagelen drie
die men uwen kinde dede
dore sine ghebenedide lede.Ga naar margenoot+
Sprect mine tale, vrouwe scone,
dore die scarpe dorne crone
die men uwen kinde herde onsochte
in sijn hoet sloech, daer hi ons cochte
anden cruce, doen hi starfGa naar margenoot+
om ons allen, dies ons bedarf.
Vrouwe, sijt in mire hulpen nu
ane uwen sone, dies biddic u,
want hi alle mine sonden weet.
ic bidde ghenade dore dat sweetGa naar margenoot+
| |
[pagina 173]
| |
Dat hi sweette, voor water, bloet root,Ga naar margenoot+
Van groter droefheyt totter doot,
Aen den cruce met oetmoet.
Ic bidde v ghenade, door dat bloet
Dat hij storte wyt ziinen wonden,
Die hy ontfinc om onse zonden.Ga naar margenoot+
O noch biddic ghenade, werde vrauwe!
Ic comme tot v met ganser trauwe,
Zoete moeder, vol van ghenaden.
Scone vrauwe, staet my in staden,
Dat die helsche pyne verwereGa naar margenoot+
Dor dat ghebenedide spere,
Daer men u lieue kint met stak
In siin harte, dat hem doe brak
Ende inder bitter noot moest scoren!
Och vrauwe, dies wilt mijn bede horen.Ga naar margenoot+
Dies biddic v, door die dierbaer doot,
Die v kynt starf om onse noot,
Hulpt my verweruen sijn hemelrijc,
Daermen in leuet eeuwelijc;
Ende oec hem allen die v aenbeden,Ga naar margenoot+
[Vervolg Text van de Verslagen en Berichten]
Dat hi zwete, in sijnre pine,
Daer hi doghede sine termine
Aenden cruce, mit oetmoet.
Ic bid ghenade doer dat bloet
Dat hi storte uut sinen .v. wonden,Ga naar margenoot+
Die hi ontfenc doer onse zonden.
Noch bid ic ghenade, edel vrouwe,
Ende roep tot u, mit goeder trouwe.
Ay! edel moeder Goeds, ghenade!
Weerde Maria, staet mi in staden,Ga naar margenoot+
Dat ic die helsce pijn verweer,
Doer dat ghebenedide speer,
Daer men uwen sone mede stac
In sijn hert, dat hem te brac
Ende scoren moste van groter pijn.Ga naar margenoot+
Ghenade, edel maghet fijn,
(het overige ontbreekt).
[Vervolg Text van de Dietsche Warande]
dat hi sweete, in sijnder pinen,
doen hi doghede sine carinen
anden cruce, met oetmoet.
ic bidde ghenade dore dat bloet
dat hi storte ute sine .v. wonden,Ga naar margenoot+
die hi ontfinc dore onsen sonden.
Noch biddic ghenade, edele Vrouwe,
ic roepe tote u, in goeder trouwen.
ay, edel moeder Gods, ghenade;
Werde Maria, staet mi in staden,Ga naar margenoot+
hulpt mi die helsche pine verweren
dore dat scarpe ghebenedide spere,
daer men uwen kinde mede stac
in sijn herte dat hem brac
ende scoren moeste van groter pinen.Ga naar margenoot+
ghenade, edel maghet fine,
staet mi in staden dore die doot
die ihs starf om onse noot,
hulpt mi verbidden uwes kindes rike
daer men in levet ewelikeGa naar margenoot+
ende hen allen die u ane beden
waer si sijn, ofte in wat steden;
met deser edele bedinghen
ende met allen goeden dinghen.
Soe moetti mi altoes beradenGa naar margenoot+
| |
[pagina 174]
| |
Waer sy siin oft in wat steden,
Midts deser werdegher bedinghen,
Moetti ons voor v kynt verdinghen,
Ende troesten, hulpen ende beraden,
Ende van allen drucke ontladen! Amen.Ga naar margenoot+
[Vervolg Text van de Dietsche Warande]
ende van allen arghe ontladen:
des moet wesen mijn volleest
Den Vader ende den Sone ende den heilighen
Gheest. Amen.
Soe wat mensche die dese bedinghe seghet
met goeder herten, hi mach des wel seker
sijn dat hem ons Vrouwe sal hulpen ute
alder noet, ende sonderlinghe inde ure sin-
der doet; ende hi verdient telken dat hise
soet iijc daghe aflaets.
L. Scharpé |
|