Biekorf. Jaargang 4(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Waar vandaan? GELUWGROENE legerscharen, honderdduizend, waar vandaan zijt gij, vastgevoette blâren, komen op de boomen staan? Nauwlijks heeft twee lentezonnen 's werelds blijde onthaal begroet, of.... wie zal't getellen konnen, 't leger dat gij porren doet? Werkzaam, onder 't machtig streelen van des morgens windgeweld, op de berken, op de abeelen zie'k u, in 't gelid gesteld. [pagina 143] [p. 143] 't Ruischt alom vol zware talen, 't ruischt alom, en 't krijgsgebaar, stortende in de diepe dalen, dooft alle andere stemmen daar. Waar vandaan zijt, al in 't blijde doek gekleed, gij krijgeren dan? Wie, die zulk een wereldwijde legervastheid voeden kan? Zijt ge uit louter locht gesteven? Zijt gij zonnestralen teer, schielijk en van licht geweven, duizendwendig bladerenheer? Zijt gij 't bloed en 't merg der boomen, 't boomzijn zelve, of anders iet onbekend, dat uit wil stroomen, al zoo zaan't de zonne ziet? Zijt gij...? Uwe ontelbaarheden staan het stormend volk gelijk, strijdbaar in 't bezit getreden van des winters koninkrijk! Nutloos, in zijn zware ellenden, heeft het land om hulp gewacht: komt en stoort des vijands benden, velt hem vóór uw' legermacht! Breekt zijn' bergsteê, slaat zijn' ridderen, scheurt zijn' vanen, roept en tiert, dat de verste velden zidderen van 't geruchte: zegeviert! Vluchten moet hij weg; verwonnen, wapenloos en wepel, gaan zitten waar, in 't ijs geronnen, onbewoond zijn' steden staan. Ruischt dan maar, gij legerscharen; zingt en trommelt overluid, zegevolle zomerblâren: morgen is de winter uit! Te Zillebeke, den 10sten in Grasmaand 1893. Guido Gezelle Vorige Volgende