Biekorf. Jaargang 4

[p. 126]

Mingelmaren

DE antwoorde op de vrage: Hoe de haan den leeuw overmant, in Biekorf 4de jaar, bl. 48, wordt gegeven door 't Belfort:

‘Men heeft hier blijkbaar met eene fabel-overlevering te doen. In Vondel's Warande der Dieren (Uitg. Van Lennep en Unger), luidt de 114ste fabel als volgt:

Den hoogh verheven Leeuw vermoeyt van 't stadigh jagen,
Vont eenen Ezel staen, verloomt door 't sacke draghen,
Daer bij een Lombaertsche Haen, die door zijn luyd gekraey
Den trotsen Leeuw verschrikt, dat hij met eenen draey
Sich op der vlucht begeeft......’

‘DOOR de Académie d'Archéologie de Belgique is eene in 't Fransch geschreven uitnoodiging gezonden om den 29 Januari, te Antwerpen, deel te nemen aan de vergaderinge der genootschappen, die de inrichting van het Oudheidkundig Congres zijn bijgetreden.

Er wordt opgemerkt dat de Academie vroeger het besluit genomen heeft geene vergadering, van welken aard ook, te zullen bijwonen, op welke aan de Nederlandsche taal niet evenveel recht wordt gegeven als aan de Fransche.’

(Getrokken uit de Verslagen der Vlaamsche Academie. 1893. Januari en Februari.

IS er ievers een braaf kind, wiens Vader Jeroon, of louter in 't Grieksch gezeid Hieronymus heet, - en ik weet er zulk eenen - hier is hem een dichtje, om Vader meê te besteken:

Hieronymus was God,

van kindsbeen af, genegen;

en Gij, o Vader, draagt

den naam van dien Patroon:

Hij geve aan U en mij

zijn' vaderlijken zegen

en wijze ons, alle twee,

den weg naar zijnen throon!

G.G.

[p. 127]

IN zaliger Deken De Bo's nagelaten handschriften staat er: ‘Atteljaan, Erkeljaan, Urkeljaan, m. Soort van leeuwrik, anders zandlooper.’ Wie weet er meer van dat woord?

BOVEN een wegcapelleken nabij den Catsberg, in Fransch Vlanderen, staat er:

Christen, baling op aard,

die hier stelt uwen voet;

leest, tot Maria's eer,

ten minsten een Weest-gegroet.

1ste jaar- en levenstijd:

Ach, of 't altijd, hier en el,

bloeitijd ware en kinderspel!

2de jaar- en levenstijd:

Arbeidt, eer gij, vroeg of laat,

ijel van hoofde en handen staat.

3de jaar- en levenstijd:

Vrouwe en man zijn boge en snare:

krank verschee'n en kloek te gâre.

4de jaar- en levenstijd:

De avondklokke is hemelzang,

na des levens pijne en dwang.

G.G.

DIE oudvlaamsche raadsels vergâren mogen het volgende in hunnen ransel steken: het slaat op eenen landman die 't land bewerkt met twee peerden en eene eegde.

Akkerlebakker

liep over den akker,

een met tween

en een met twee-en-dertig tee'n.

_**_*

ATE en vult noch zak noch mate,
maar bringt den boer op strate.

[p. 128]

BOEVE Bavo's buk beet Babe Boelsens been bebroks, bachten Berten Beyens balie.

_**_*

TE Brugge zegt men, van den Meerlare:

Hooge zit

verre ziet;

vele klapt

vele liegt.

_**_*

DE schilder schildert

Duivel en God

al uit eenen pot.

_**_*

AL Gulleghem hoorde ik vertellen dat, alswanneer een brand begint, het volk den volgenden rijm herhaalt: de brand, zeggen ze, moet daarvan uitgaan:

Sint Laureyns,

hij makelt en hij vindt,

en hij zegent met zen hand,

dat 't niet innewaards en brandt.

_**_*

VAN de Eerdappels zegt men te Jper:

Plant mij tusschen knuisten,
'k zal groeien lijk dobbele vuisten.

De desschers in de schuren zeggen:

Rugge en haver

gaat uit met den daver;

en tegen het kooren

moeten wij ons schooren.

Van 't weêre.

De wind in den zuiden
is water voor de puiden;
de wind 's nuchtens zuid, 's avonds noord,
is schoon wêere voort.

_**_*

EEN hoop is twaalve, vele is zestiene, en eene macht is zes-endertig.

_**_*

't EN is maar een boogscheute, een steensmete, een hanegeschrei, een stik lands van hier.