Die teekens wierden runen geheeten, met een name die ook overging tot de tooverliederen.
't Is alzoo dat bij de Finnen, van ouds en eeuws tot heden toe, eene letterkunde gevonden wordt, die men ten onrechte het epos, het heldendicht, der Finnen genoemd heeft, bestaande in allerhande tooverliederen.
Het lied heet laulut.
Die liederen worden gezongen door de volkszangers, laulaja's: 't is op hunne lippen dat de letterkunde leeft en ontwikkelt, groeit en bloeit, vrij en vrank, ongedwongen en ongewrongen voortzet lijk een weeldig struikgewas.
Ge en kunt niet oordeelen tot welk slag van lettervruchten die tooverliederen behooren.
't Zijn lierdichten onder, die op blijde en droevige plechtigheden weêrklinken.
't Zijn sagen onder, die de wangeloovenis en de heldendaden der voorvaders verhalen.
Wilt ge een staalke, beste lezers, wij zullen in Biekorf eenige der Finsche runen mededeelen.
***
Wäinämöinen, de eeuwige zanger, moet eenen boot timmeren; en Sampsa Pellerwoinen, de zoon van het veld, zal hem het hout daartoe verschaffen.
Sampsa gaat een populier en eene sperre te rade, maar deze boomen zeggen dat ze daarvooren niet en dienen; hij vindt een overgrooten eeke, die beweert te deugen, die dus geveld en in ontelbare planken gezaagd wordt.
Wäinämöinen valt aan 't werk, en 't gaat alleene, aangezien hij allerhande tooverspreuken bezigt. Als hij nu zijn boot moet voltooien, den voor- en den achtersteven aanzetten, wordt hij gewaar dat zijn tooverspreuke niet en werkt: drie woorden ontbreken hem, en hij en kan ze nievers vinden.
Te vergeefs speurt hij achter die woorden op den kop der zwaluwen, op den hals der zwanen, op den rug der ganzen, onder de tonge der rendieren; vele woorden vindt hij daar, maar deze niet die hij noodig heeft.
Dan neemt hij het besluit de woorden te gaan zoeken, in Tuoni's rijk, in Manala, in den lande van de dooden.