Neme ik nu in acht dat de geboortename Vuylsteke vroeger Vuylsteker klonk, dan valt het mij in dat wagbeke vroeger ook wel wagbeker kan geloden hebben.
En een wagbeker, dat moet, voor die vlaamsch verstaat, een beker zijn die wagt, die waggelt, die niet vaste en staat; een beker zonder voet, dien men, tot dat hij vonkdrooge gedronken is, in de hand houdt, en dan bodem opwaards op tafel zet.
In 't Engelsch heet zulk een beker a tumbler, een tuimelaar.
De vroegste drinkvaten waren zulke bekers, voetlooze hoorns te weten, die men in de hand hield, vollen liet en dadelijk uitdronk. Er bestaan zulke glazen en voetlooze drinkhoorns, in het slot te Stolberg, bij Covelents aan den Rhyn, en in menige andere verzamelingen van middeleeuwsch huisallaam en drinkgerief.
Het bestaan zulker bekers is onloochenbaar; hiet men ze wagbekers? 't Is mogelijk maar niet goedgedaan.
Heeft het woord wagbeker, met eene -r op 't einde, ooit tot de gangbare vlaamsche tale behoord, het moet, van voor de jaren 1600 al, zijne uitgaande -r verloren hebben en, misverstaan, onder de gedaante wagbeke, wabbeke, de name geworden zijn van andere als voetlooze drinkglazen.
Dat men, volgens De Bo den beker (manslachtig) zegt en de wabbeke (vrouwslachtig), dat bewijst dat men, alle gedacht van beker verloren hebbende, bij 't gebruiken van 't woord enkel op eene beke kwam te denken.
Daarbij dient nog gezeid dat men elders ‘den’ wabbeek zegt, en niet ‘de’ wabbeke, 't gene ten voordeele zou zijn van de gisse: wabbeke, wagbeke = wabbeker, wagbeker.
In de Versaemelinge der brieven van den waeren auteur van Keuremenne... Laetsten druk 1790. Tot Michilsberg, by Crabezel, bl. 65, leze ik als volgt:
‘Maer eer zij vertrokken, hebben zij zamen stante pede eenen wabbeek wijn genomen: alsdan in de herberge wedergekeert zijnde, hebben zij wederom eene flesse witte wijn gedronken en zijn omtrent 5 uren 's avonds van Diest vertrokken na Loven.’
In 't Brabantsch is dus het woord wabbeek bekend,