gang dien Gods wille verkoren heeft om de stoffelijke wereld in 't wezen te brengen.
Sommigen aanveerden die verwordinge tot aan den mensch, andere begrijpen er zelfs het lichaam van den mensch in, terwijl zij zeggen dat de ziele rechtevoort uit Gods handen komt.
Die leeringe, alzoo verstaan zijnde, en schijnt het heilig Schrift in 't geheele niet tegen te spreken, gelijk het de heer Jean d'Estienne bewijst, in La revue des questions scientifiques, tome XXV. bl. 76, 371 en volgende.
Misschien is het daar wel het uiterste en 't laatste dat men aan die leeringe kan toegeven, zonder het geloove te kwetsen. Maar Hoekel, Jules Soury en anderen en zijn daarmêe niet tevreden; zij passen hunne leering toe op alles, zij en hebben noch God noch Schepper, noch ziele noch geest meer van doene, om alles uit te leggen, immers alles wordt voortgebracht door de werkinge, zoo zij beweren, van eenige stoffelijke zellen.
Zijn de gewassen nu de eene van de andere gekomen, zijn ze, elk op hun eigen en afzonderlijk van God geschapen, wij en weten 't niet. Moyses zegt wel, in 't eerste Genesis, elfste v., dat God al de gewassen geschapen heeft, maar hij en voegt er niet bij op welke wijze de Schepper daarin te werke gegaan is, om ieder wasselingsken, ieder gerzeken, ieder kruideke volgens zijnen aard, juxta genus suum, tot stand te brengen.
En daar staat nu het peerd gebonden!
Zoo, wij weten 't nu wat de geleerde schrijvers daarvan zeggen, en 't staat bij ons vaste dat de leere der verwordinge op verre na niet bewezen en is; en, wierd ze ooit bewezen, 't gene grootelijks te betwijfelen valt, dat ze de heilige boeken en de leeringe van onzen heiligen godsdienst niet het minste van hun gezag en geloofbaarheid en kan noch ooit en zal ontnemen.
En, alles wel gewikt en gewogen, zoo moeten wij besluiten dat de ware wetenschap niet anders en kan als de goddelijke veropenbaringen staven, goed maken en bevestigen.
Juliaan Fové