Mingelmaren
Antwoord op de eerste vrage van Biekorf, 4de jaargang, bl. 93
DE welgekende hoogte, langs de kalsijde van Rousselaere naar Meenen, is de eigendom van den weledelen en zeer geleerden graaf de Limburg-Stirum, van Rumbeke. Deze heer is van gedacht dat gemelde hoogte of wel een tumulus zijn kan, of wel de plaatse waar een oud casteel zou gestaan hebben. Wij verhopen dat er daarover binnen eenige maanden iets meer zal gekend zijn. Indien men daar reeds opzoekingen gedaan heeft zij en hebben geen gegrond gedacht over de zake gegeven. Maar een jonge liefhebber aan wien Mr. de Limburg-Stirum de noodige toelating heeft verleend, zal doen delven en graven tot dat zijne nieuwsgierigheid voldaan is. Hij belooft met den uitslag van zijne nasporingen zijne handgifte te doen aan ‘Biekorf,’ waar hij ook te dier gelegentheid, andere vondsten die hij in West-Vlanderen gedaan heeft zal kenbaar maken.
H.R.
DE BO doet loeverig, - lomp, vet en slordig - afstammen van loef, een loebas, eene leure. Is 't altemets geen latijn van oorsprong's wegen? Immers Luber maakt lubricitas; lubrifier les intestins, den geslachtsname Le Lubre, bij de Walen, dat zoo veel te zeggen is zeker of s- loeber.
DIE den hik hebben, en hem willen kwijt zijn, zeggen te Maeseyck:
Hik (Kramers), Engelsch hiccough, hiccup, hicket; Fransch hoquet, Deensch hikke, Zweedsch hicka, is de snik (De Bo).
Nab'rman is nabuurman, te Maeseyck.
***
‘HIJ is zoo oud als Belle Moeiens puppe: de die was van klaar hout!’
***
‘HIJ is zoo rijke dat hij van zij' goed niet en kan spuigen..., als hij 't op zijn' kleeren doet.’