Schiet de geboekte geschiedenisse ook te kort, en ontbreken de overgangsgewassen, dan schijnen de verscheidenheden teenemaal andere gewassen te zijn.
Alzoo weten wij dat al de koolen, die zoodanig verschillen, van twee drie koolgedaanten afkomen, die nog langs de middellandsche zee groeien en die waarschijnlijk zelve maar verscheidenheden en zijn van een en dezelfste koolgedaante die nu niet meer en bestaat.
Als het wilde gewassen geldt, de geschiedenisse zwijgt ervan, en daarom valt het nog veel moeilijker met eenige zekerheid te oordeelen welke verschillende gewassen van elkander afstammen, 't en zij de overgangsgewassen talrijk genoeg zijn om klaar den oorsprong van iedere gedaante aan te wijzen, 't gene dikwijls ontbreekt.
Het is wonder om nagaan, hoe de hoedanigheden en eigenschappen der gekweekte verscheidenheden wel beantwoorden aan het doel dat de mensch hem voorenstelde bij het kweeken.
Zoo en is er maar weinig verschil van stam en blad tusschen de verscheidenheden der terwe, Triticum vulgare, maar al 't verschil ligt in 't zaad: verschil van grootte, van gedaante, van koorn of samenstellinge, dus rechts in dat deel waarvoor 't gewas gekweekt wordt.
Integendeel, bij de koolen is er nauwelijks verschil merkbaar tusschen het zaad, de vrucht en de blomme, al 't verschil ligt in den stam en de blaren, dus nog eens in de deelen waarvoor 't gewas gekweekt wordt.
In de beeten is het verschil nog eens kleene, 't en zij in de gedaante en in de bestanddeelen der wortels.
In de hovingen zijn het eerder de blommen en zelfs de kroolen of blombladen die verschillen, want daar en worden de gewassen meestendeels maar gekweekt om door hunne bonte verwen een lievelijker uitzicht te geven.
Hoe dat dit komt is gemakkelijk om verstaan: aangezien de mensch onder de verscheidenheden die voortgebracht wierden deze uitgekozen heeft, om ervan voort te kweeken, die volmaakter de eigenschappen bezaten die hij wilde benuttigen.
In de afstammelingen vond hij er nog eens die meer