Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 7] | |
De ‘dagboek’ van Rombondt de Doppere 1490-1498HOE belangrijk de bijzonderheden zijn die in eenen dagboek voorkomen, 't en zijn doorgaans maar afgezonderde trekken of schetsen, die de geschiedkundige moet te zamen brengen en volledigen, om het tafereel van een volk of eene stad binst een bijzonder tijdperk af te malen. Doch de lezer, die uit andere bronnen reeds ingelicht is, zal zelve dit algemeen denkbeeld opvatten; hij zal zien, bij voorbeeld, dat de Doppere niet alleenlijk zijne getuigenisse bijbrengt over de ellende en den val van eene rijke handelstad, maar dat hij ook een treffend bewijs is van de aanzienlijke plaats die Brugge, onder de hertogen van Bourgondiën, in Europa bekleedde. Dat staat klaarblijkend en ten allen kante op de honderd bladzijden van den eenvoudigen schrijver, dien wij voor handen hebben. Hetgene onze nakomelingen zullen vernemen over Londen, Parijs, Brussel, Berlijn of Weenen, wanneer zij de dagbladen der 19de eeuw zullen doorloopen, | |
[pagina 98]
| |
kan den indruk verbeelden dien wij genoten bij het lezen van de Doppere 's werk: Brugge komt daar voor als eene ware hoofdstad. Zekerlijk, op het einde der XVde eeuw, en was zij de gewoonlijke verblijfplaats niet meer der hertogen van Bourgondiën; maar toch komt onze jonge vorst, Philips de Schoone, er nu en dan eenige weken overbrengen. Den 28sten Maarte 1494, weinige maanden na zijn huwelijk, lei hij hier zijnen eed af, en vierde men zijne plechtige intrede. Maar hij was te Brugge reeds aangekomen sedert den 20sten Maarte, daags na Palmenzondag. Hij wierd in groote triomphe onthaald, bijzonderlijk door de Spanjaarden, die als vreugdeteekenen onder het volk menige geldstukken uitwierpenGa naar voetnoot(1). Op Witten Donderdag deden de vorsten, waarschijnelijk in Sint-Donaas, de voetwasching van dertien arme menschen, aan wie zij ook milde geschenken uitdeelden; en op Goeden Vrijdag bezochten zij de kerken, kloosters en bidplaatsen, er alles naziendeGa naar voetnoot(2). Op Paaschenmaandag hoorden zij de H. Misse in O.L.V., met een schitterend gevolg. Den vrijdag 31sten Maarte vertrokken zij, ja, naar Iper, Rijsel, Kortrijk en Gent; maar wij vinden ze reeds, den 13sten April, wederom te Brugge, en den zondag daarna vereerde de hertog Philips met zijne tegenwoordigheid de plechtige inhulding van meester Frans Busleide als Proost van Sint-Donaas. De stoet was allerprachtigst: ruiters, edelmans, en overheden van alle slag namen er deel in. De hertog zelve leidde den nieuwen Proost, hand en hand, van den Burg tot op den hoogen autaar der hoofdkerke. Overigens, onder hun gevolg bemerken wij eenen Bisschop en acht abten of kerkvoogden, die in hun prachtgewaad de hoogmisse bijwoonden. Het aankomen van een afgezantschap uit Vrankrijk keerde nauwelijks voor eenen oogenblik de aandacht af van de feesten en vermakelijkheden. Den 3den Mei was het de H. Bloedprocessie; 's anderendags, zijnde O.H. Hemelvaart, wierd er feeste gehouden op het water, door | |
[pagina 99]
| |
‘den deken ende ghesellen van den sciplieden... ter liefde ende verblydinghe van onsen geduchten heere’ den hertogGa naar voetnoot(1). Eindelijk, nog twee dagen later, den Zaterdag 6den Mei, trad de jonge vorst in zijn ridderlijk gewaad zelve op, in een steekspel, waar hij, te peerde zittende, met de grootste stoutmoedigheid zes of zeven glaviën brak op zijnen tegenstrever, altijd bereid om meer te doen, had men, om reden van zijne jonge jaren, hem daar niet van afgekeerdGa naar voetnoot(2). Men weet dat de ‘tournoysen’ en de steekspelen, het vermaardste tijdverdrijf der ridders in de middeleeuwen, nievers met meer pracht en tooi als te Brugge verricht wierden. Het ware moeilijk er den oorsprong van na te speuren: maar te Brugge zouden de steekspelen eerst gedaan geweest zijn ter gedachtenisse van de oude Forestiers van Vlanderen. Nadat zij, in 1418, op nieuw ingericht waren, grepen zij plaats korts na Paaschen, op de markt, en waren de gelegentheid van eenen overgrooten toeloop van volk. Daar moesten bijzondere redens zijn of die vermaken wierden jaarlijks hernomen. In 1491, 1492, enz., stipt de Doppere meermaals aan dat zij, ten gevolge der algemeene ellende, moesten onderblijven. Het achterlaten van die vertoogen was altijd voor het volk eene bittere teleurstelling. Indien de jonge hertog moedig kon te peerde rijden en strijden, hij wist ook aan andere volksvermaken deel te nemen. Reeds in 1491, Philips-de-Schoone, toen hij nog maar 13 jaar oud en was, ‘scoot den Papegay of te Mechelen, arcu balistario’Ga naar voetnoot(3). Later, te Brugge, den 5den Mei 1498, had hij de zelve kanseGa naar voetnoot(4), en hij wierd er, gelijk weleer zijn vader, koning eener schuttersgilde uitgeroepen; en ja, eenige dagen later ging hij in die hoedanigheid, met de Bruggelingen, naar Gent aan eene schietinge met den stalen kruisboge deel nemen. Iedereen begrijpt hoe gemakkelijk onze vorsten door zulke handelwijze de liefde en de genegentheid van hunne onderdanen verwierven. | |
[pagina 100]
| |
In 1497 verbleef de hertog te Brugge tot den 1sten Junij: dien dag vertrok hij naar Antwerpen. Uit hetgene wij aangehaald hebben, en meer nog uit stads rekeningen over het jaar 1497, blijkt dat Brugge, spijts de ellende van 1491, nog voor geene andere steden en moeste onderdoen. Onder het geestelijk opzicht en bleef zij niet min merkweerdig. Alhoewel het bisdom van Brugge maar in 1559 tot stand en kwam, zien wij in de aanteekeningen van de Doppere dat de groote kerkelijke geplogentheden hier, in de vijftiende eeuw, talrijk en luisterlijk waren. Eerst en vooral is er dikwijls sprake van eenen wijbisschop, die hier ter stede te huis was. Het bisdom van Doornijk, dat over het grootste deel van Vlauderen uitstrekte, was in drie Aartsdiaconaten verdeeld: Doornijk, Gent en Brugge; de brugsche aartsdiaken was gewoonlijk met de bisschoppelijke weerdigheid bekleed, en onze stad, zonder de zetel van een bisschop te zijn, had regelmatig de gelegentheid al de bisschoppelijke diensten te zien vieren. Men kent twee huizen waar onze wijbisschoppen woonden; eerst was er een in de Dweerschstrate, en later, in 1559, in de Sint-Jacobsstrate. De brugsche kerkvoogd wijdde hier priesters, consacreerde de H. Olie op Witten Donderdag, deed de vormingen, zegende de abten der kloosters, ging in de processiën, en deed op de plechtige feestdagen de pontificale diensten in de eene of de andere van onze capitelkerken. Niet zelden en was er zelfs te Brugge eene bisschoppelijke wijding; dit gebeurde namelijk op O.L.V. Boodschap, in het jaar 1498, met den bisschop van Doornijk, Z.H. Petrus Quicke, die zijne wijdinge ontving in Sint-Salvators, in de tegenwoordigheid der aanzienlijkste personen, edelen en kerkvoogden van dien tijdGa naar voetnoot(1). Ondertusschen kwamen de bisschoppen van Doornijk zelve de hoofdstad van Vlanderen bezoeken; zulks was het geval den 2den Mei 1495, toen een nieuw benoemde | |
[pagina 101]
| |
kerkvoogd hier toekwam aan het hoofd van een aanzienlijk getal riddersGa naar voetnoot(1). Er waren ook dikwijls vreemde bisschoppen binnen onze muren: een onder hen, deze van Aberdeen uit Schotland, wijdde de H. Olie op Witten Donderdag 1495, en deed de priesterwijdingen op Paaschavond. Deze twee plechtigheden grepen plaats in de oude Sinte-Walburgkerke, die in de Ridderstrate stond. Het volgende jaar, op den zelfsten dag, verrichte een andere vreemde kerkvoogd de zelve plechtigheidGa naar voetnoot(2). 't Was, ten anderen, bij uitneming dat er op de Quatertemperdagen geene priesterwijdingen gedaan en wierden; de Doppere geeft daar verschillige voorbeelden van, voor de jaren 1496 en 97. De Bruggelingen der vijftiende eeuwe moesten reeds als milde weldoeners der goede werken bekend staan. In het jaar 1496, ‘de kerke van Ghistel binst den oorlog door de Duitschers verbrand zijnde, kwamen de Ghistelnaars naar Brugge, met de Rijve der Heilige Godelieve, hunne martelares, om in al de kerken almoesen voor het herstellen van hun heiligdom te vragen’Ga naar voetnoot(3). In 1493, op den feestdag van Sint Jans onthoofdinge, was de fierter van Sint Piatus, uit Seclin bij Rijssel, ook naar Brugge overgebracht geworden, en wierd er in eene algemeene processie rondgedregen. ‘Sint Piatus,’ zegt de Doppere, ‘bezocht de kerken van Brugge en van geheel Vlanderen, om almoesen in te zamelen’Ga naar voetnoot(4). Zeggen wij nu eenige woorden over de talrijke processiën die door de Doppere vermeld worden. De gewone processiën hadden plaats op hunnen gestelden dag, ter eere van het H. Bloed, van het H. Sacrament, enz. Maar in de vijftiende eeuw gebeurde het zeer dikwijls dat er buitengewone processien ‘gedregen wierden.’ Tusschen de jaren 1491-98 worden er door de Doppere boven de twintig vermeld. De verschilligste oorzaken gaven tot deze ommegangen gelegentheid. Somtijds waren het boetprocessien, om van God het ophouden van den oorlog, van het slecht weder, enz. af te smeeken. Andere keeren gold het eene dankzegging voor het sluiten van den vrede, | |
[pagina 102]
| |
voor de geboorte eener dochter des hertogs, en ook nog, hetgene wonderlijk zal schijnen, voor het afschaffen van zekere tolrechten ten voordeele der brugsche havenGa naar voetnoot(1). Het nieuws van zulk een voorrecht zou hedendaags gelegentheid geven aan betoogingen of stoeten van eenen geheel burgerlijken aard: getuige daarvan de optocht van 5den Maarte ll. ter eere der verdedigers van Brugge-Zeehaven! Onze voorouders verstonden anders de erketenis als in onze tijden, en 't was tot voor den throon van God, den oorsprong van alle goed, dat zij hunne dankzeggingen deden opstijgen. Wie en zou zulke christelijke en edele gevoelens niet bewonderen? Maar hetgene die feesten in onze oogen nog belangrijker maakt, 't is dat zij niet alleen door de stedelijke overheid beschermd, maar ook ingericht en aanbevolen wierden. De schikkingen die door het Magistraat genomen wierden voor de eerste der processiën waarvan in de Doppere spraak is, bestaan nog, en wij meenen dat men eenig belang zal vinden in het lezen der bepalingen die, daags voor den ommegang van 22 Junij 1491, aan de inwoners van Brugge kenbaar gemaakt wierden. Wij schrijven ze letterlijk uit: ‘Zo is ghebiet ende beveilt dat hem elc, alzo wel gheestelic als weerlic, oud als jonc, mannen als vrauwen, jn goeder deuocien hebbe ende stelle, de priestren omme deuotelike te celebrerne ende messe te doene, andre persoonen omme hemlieden te biechtene ende ten heleghen sacramente te ghane, elc naer zyne devocie. | |
[pagina 103]
| |
Voort dat elc de strate ende grippe schoone make ende zuvere, dat de voors. processien lyden zullen. Deze ‘processien generale’ gelijk men ze heette, waren groote kerkelijke feesten en duurden omtrent den geheelen dag. De ommegang begon gewoonlijk in Sint-Donaas; in de bijzonderste omstandigheden droeg men het H. Sacrament of het H. Bloed; somtijds ook de ‘Riven van Sinte Baselis, Sinte Bonifacius ende Sinte Loy.’ Men predikte twee sermoenen, een 's morgens en een 's avonds; maar ondertusschen worden er drie of zelfs vier predicanten vermeld, en men koos daartoe de beste redenaars. In eene processie generale van het jaar 1471 wierden er | |
[pagina 104]
| |
vier ‘sermoenen ghedaen... by viere docteurs jnder godheit’Ga naar voetnoot(1). Er dienden nog menige aanteekeningen uit de Doppere hier of elders plaatse te vinden; doch wij achten het geraadzaam te staken, alhoewel deze artikels verre zijn van ons eerste gedacht te beantwoorden. In het verhandelen van zulke stoffen loopt men gevaar te kort of te lang te zijn: te lang voor de lezers aan wie noch tijd noch boeken en ontbreken; te kort voor de liefhebbers die het oude Vlanderen tot in de kleenste dingen begeren te kennen en hunne nieuwsgierigheid met het lezen van tijdschriften moeten te vreden stellen. Aan de eene en de andere vragen wij verschooning in geval dat de honig dien wij voor Biekorf trachtten te verzamelen anders zou smaken als dezen van de meer geoefende medewerkers. Mochten deze vlijtige zoekers meer en meer het zuiverste zap der uitgekozenste geschied- of letterkundige blommen tot iedereens genot uitzuigen, en in den Biekorf met overvloed inbrengen!
H. Rommel |
|