Biekorf. Jaargang 4(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Slaapt gij nog? SLAAPT gij nog, gedaagde kruinen van de onzachte doorentuinen; slaapt gij nog, en weet gij niet dat de ontwekte zonne u ziet? Dat alrêe de dagen langen zichtbaar, en de stralen strangen van de lente? Ontwekt, welaan, doornen, en wilt wakker staan! Onlangs nog, met sneeuw doorschoten hebt gij, naast uw' stamgenoten, weken lang den tijd verbeid, vaste in uwe onroerbaarheid. Tijd is 't om den dag te groeten: 't Oosten blinkt en wakker moeten al die zon- en zomerglans schuldig zijn hun' liefde, thans. Doorentuin dan, botten open, los uw' dichte looverknopen, los uw zilv'ren reukallaam, los uw sneeuwwit blommenkraam! Ei! 't en baat niet, dat robijnen naalden deur de toppen schijnen heen te bersten, hier en daar, van uw doornig streuvelhaar! [pagina 89] [p. 89] Ei! 't En baat niet dat uw' leden, zwellende op van vruchtbaarheden, drinken 't zog der aarde, en bloot laten heuren moederschoot! Blâren moet ge en blommen schieten, vol de vaten ommegieten uwer zalven, en voortaan, hagedoornen, bloeien gaan. Slaapt gij nog? De bien ontwekken, langende om uw zeem te lekken; 't vogelken zoekt, nestgezind, waar 't uw' vrije daken vindt! Slaapt gij nog? De zangermonden, zullende uwen lof verkonden zoo gij wakker wordt, ze slaan reeds hun liefste leisen aan! Slaapt gij nog? De dichters dragen droevig, dorre doorenhagen, het geheugen, lang verbeid, van uw' zomerschoonigheid! 't Water zucht; de blauwe lochten, de aarde deunt, vol minnetochten: alles, alles wenscht om... och, doorenhagen, slaapt gij nog? 7/2/'93. Guido Gezelle Vorige Volgende