Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKneipp's geneeskruidenPotentilla Anserina L.HEBT gij nooit, al wandelen door de velden, dat lief rankende kruid met zijn geluwe vijfblâarde blomkens gezien, dat ons volk Schaaptenkte, Meulenaarstenkte of Zilverblad noemt, en dat in de boeken genoeg bekend staat onder den naam van Ganzerik? Het groeit en 't bloeit geheel Vlanderen door, langs dijken en grachten, langs staande waters en vlietende beken, langs hagen en kanten, op onbebouwden grond, op meerschen en vochtige velden. Met zijn lange dunne geknoopte rankskens, kruipt het langs de eerde, en uit iederen knoop schieten bladeren en blomkens, benevens wortelkens die de ranken vast in den grond snoeren, net gelijk het gaat met de Eerdbezie (fr. fraisier, Fragaria vesca L.). En beziet eens wel zijn ‘langachtige gevederde bla- | |
[pagina 85]
| |
deren’ zoo Dodoens zegt, ‘zeer gespleten en rondom zaagswijze gekerfd’. Het staan er zoo vijftien-twintig aan de middenribbe, al gersgroene al boven en ‘zilverwit op de averrechtsche zijde ter eerdenwaard.’ Het blad staat inderdaad, al onder, geheel bezet met een korte witte wuggelinge, die blinkt in de zonne, als 't overkeert, en doet peizen op 't witte stof dat onze meulenaars - binst de weke, wel te verstaan - op mutse en kleederen dragen. Van daar komt zeker de naam van Meulenaarstenkte. Tenkte bij ons, in 't fr. tanaisie, Tanacetum vulgare L., Reinvaar in de boeken, is een kruid dat al ons jongens van te lande wonderwel kennen om reden van de tenktekoeken die moeder weet te bakken als 't nood doet, en die de knapen geren eten omdat het koeken zijn, al smaakt de groene tenkte daar in zoo bitter en zoo brak. Nu, de bladeren van Ganzerik gelijken wonderwel, al zijn ze minder, aan de bladeren van Tenkte. 't En is dan ook niet te verwonderen dat Dodoens en Fuchs aan Ganzerik den name gaven van Tanacetum sylvestre, en dat men nu nog dat kruid, in sommige streken van Vrankrijk, lijk in Dodoen's tijd, tanaisie sauvage heet, en in Noord-Holland ReinevaarGa naar voetnoot(1). Van daar ook misschien komt ons vlaamsche benaming van Schaaptenkte, daar die witte wuggelinge eenigszins kan vergeleken worden met de kortgeschoren vacht van een schaap. Anders en weten wij geen voldoenden uitleg van dat woord, 't en zij men wilde aanveerden dat die naam bij misverstand aan ons kruid gegeven wierd. De schapen immers en geren die groente niet, zij zullen 't gers dat boven de Schaaptenkte uitschiet den top afknauwen, en de Schaaptenkte ongeroerd laten. Van daar ook ons vlaamsche benaminge van Zilverblad en die van Zilverkruid, Zilverschoon, Zilverschoone Ganzerik en Blik, in oude en nieuwe boeken. Van daar het fransch Argentine, naar het latijn Argentina, gelijk Fuchs | |
[pagina 86]
| |
en Dodoens het kruid van over jaren doopten. Van daar eindelijk dat andere kruidbeschrijvers het Pentaphylloïdes argenteum (Pit. Tournef.) en Pentaphylloïdes argentina (Raii hist.) noemden.
***
Dat eenvoudig kruideken heeft waarlijk veel namen gekregen. Dodoens en Fuchs heeten het nog Agrimonia sylvestris, wederom omdat zijn bladeren aan die van de Agrimonie (= Agrimonia Eupatoria L., fr. aigremoine) eenigszins gelijken; en zoo wordt het nu nog, in sommige streken van Belgenland, Wilde Agrimonie genoemd, en aigremoine sauvage in 't fransch. Dodoens, Lobel, Parker, Bauhin en Pitton de Tournefort heeten het ook Potentilla, maar die naam is aan veel kruiden gemeene.
***
Van over ouds is ons kruid nog bekend onder den naam van Ganzerik, Genzerik, Gensrik, Grensing of Grenzink. Die benamingen brengen het in verband met gans, fr. oie. Zoo ook het italiaansch piè d'oca, het duitsch Gensinc en Gänsefingerkraut, het fransch Bec d'oie en Herbe aux oies, het latijnsch Anserina van Dodoens en anderen, en het Potentilla Anserina van Linné. Fuchs, die in 1543 zijn kostbaren ‘Nieuwen Herbarius’ uitgaf te Basel bij Michiel Isengrin, geeft er reden van: ‘Dit cruyt dwelck wi hier Argentine noemen, dat heeten sommige Ganserick, want de gansen eten dit cruyt geerne.’ Ons Ganzerik wordt in het fransch soms ook ansérine genoemd. Maar hier dient de jonge liefhebber voorzichtig te zijn en op te letten. Het fransch Ansérine bediedt trouwens ook een geheel ander kruid, dat in de wetenschap Chenopodium (χην, χηνος = gans, en πους, ποδος = voet) heet; en zoo is er een Chenopodium Bonus-Henricus L., fr. ansérine bon Henri, een Chenopodium murale L., fr. ansérine des murs, een Chenopodium polyspermum L., fr. ansérine polysperme, en veel andere nog. Maar die kruiden zijn verre van ons Ganzerik te zijn. | |
[pagina 87]
| |
Ziet ook dat gij het fransch argentine (Potentilla anserina L.) niet en verwart met het Potentille argentée (Potentilla argentea L.), dat geheel anders geschapen is van blad: Ganzerik heeft aan ieder middenribbe van vijftien tot twintig zaagtandde bladtjes, de Potentilla argentea L. en heeft er maar vijf op het einde staan, gevingerd. Dit laatste kruid ten anderen is in Vlanderen zeldzaam; langs de zeekust en zult gij het hoegenaamd niet vinden; 't staat hier en daar een staalken, ons wetens, beneden den Kemmelberg en elders in de streke van Poperinghe, en waar nog in Vlanderen en weten wij niet.
***
Een woordeken nu voor de landslieden. Wij schrijven het letterlijk uit van HallGa naar voetnoot(1). ‘In groote hoeveelheid voorkomende, is het een zeer schadelijk onkruid op de weilanden, omdat de runderen en schapen daarvan afkeerig zijn en het laten staan. Runderen eten het nooit en schapen alleen als zij geheel uitgehongerd zijn. Volgens de opmerkingen van den Heer J. Bouman, in de Beemster, is het op hooilanden minder nadeelig, omdat het gedroogd door het vee wel gegeten wordt. Aangenaam is het hun echter ook dan niet. Eene goede bemesting, waardoor het gras zelf welig opschiet, zal wel een der beste hulpmiddelen tegen dit onkruid wezen.’ ***
Eindelijk, eer wij ons kruideken, dat zoo rijke van namen is, wegleggen, lust het ons den goeden lezer te vermanen dat het, in den ouden tijd, bij de Engelschen hooge in eere stond, uit hoofde van eene deugd daar Kneipp niet van en spreekt, en om reden. Pastor Kneipp geneest wel ziekten, - zulke schrikkelijke plagen, eilaas, niet! Mathiis de LobelGa naar voetnoot(2) weet te melden dat de Engelschen van zijnen tijd ‘tghedistilleert water van dit | |
[pagina 88]
| |
cruydt’ gebruikten ‘om te verdrijfven...... de sproeten.’ Er zijn misschien redens om te peizen dat de Engelschmans van onzen tijd dat vergeten hebben.
Joseph Samyn |
|