Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 5] | |
De ‘dagboek’ van Romboudt de Doppere 1491-1498.BRUGGE, dat eeuwen lang de rijkste stad van Europa was, verviel in de droevigste ellende. De hongersnood en de armoede waren er zoo groot, dat schatrijke vrouwen, hunne inkomsten niet meer ontvangende, 's avonds late, of 's morgens vroeg, of ook nog bij nachte, voor hen zelven en voor hunne kinderen gingen bedelen. De welhebbenste eigenaars gingen heimlijk hulpe vragen aan de armmeesters en beloofden bij geschrifte het verschoten geld later aan den disch weder te geven. Vele inwoners stierven van honger; velen ook, bijzonderlijk kinders en ouderlingen, vergingen van de koude, die in Januarij en Februarij 1492 ten strengste heerschte. 't Was vereend om zien hoe de kleene kinders de zonden hunner ouders moesten uitboeten!Ga naar voetnoot(1) Het volk verkocht zijne kleederen, en de rijken hun zilverwerk: schotels, pateelen, bekers, | |
[pagina 66]
| |
enz. om eten te koopen. Al dit gerief wierd naar Vrankrijk, in Normandiën of in andere gewesten, vervoerd. Geheel Vlanderen was uitgeplunderd: geen geld en was er meer te vindenGa naar voetnoot(1)! Elders nochtansGa naar voetnoot(2) zegt de Doppere, dat er veel eigenaars, van Brugge en van het Vrije, talrijke schatten naar Dixmude hadden overgebracht. De Gentenaars, die het wisten en die met Philips van Cleven samenspanden, liepen er naartoe en overrompelden Dixmude: zij trokken de stad binnen, over het ijs der vestingen, in den nacht van 17den tot 18den Januarij 1492. Zij namen er goud en zilver met de macht; en wanneer zij, eenige dagen later, door de Duitschers uit de stad verdreven wierden, vonden zij geradig, om hun geld te behouden, van menige goudstukken in te zwelgen: hetgene aan sommigen onder hen het leven kostteGa naar voetnoot(3). Hier zijn nog eenige andere bijzonderheden over de ellende die te Brugge heerschte. Veel huisgezinnen met hunne kinders vluchtten naar vreemde landen, zelfs tot naar Compostella en Roomen, waar zij met bedelen zochten te levenGa naar voetnoot(4). Hetgene pijnlijker was, 't waren de ziekten die uit den hongersnood volgden. Eerst was het de roode loop, waarvan ‘tvolc ginc achter strate al stervene in zyn scoen’Ga naar voetnoot(5). Later kwam er eene peste op, ‘eene ziekte met hoofdpijne, waardoor de menschen zinneloos wierden, tot zooverre dat zij moesten bewaakt en met koorden vastgeleid wordenGa naar voetnoot(6)’. Velen lieten er hun leven bij. De ellende overtrof al wat men ooit in de verledene eeuwen gezien hadGa naar voetnoot(7). De eerste oorzaak van dien droevigen toestand was dat de Brugsche haven gesloten was: de Doppere steunt daar op in verschillige plaatsen.Ga naar voetnoot(8) Er volgde daaruit dat de koophandel geheel en gansch te niete gegaan wasGa naar voetnoot(9), en dat Philips van Cleven, spijts zijn heldhaftig gemoed, als de vijand van Brugge aanzien wierd. Antwerpen echter | |
[pagina 67]
| |
moest er ook door lijden, want vele koophandelaars wierden er tot armoede gebracht, nadat eene rijke vloot, uit het Oosten, in de handen der Sluisenaars gevallen wasGa naar voetnoot(1). Men kan oordeelen dat al de pogingen, die nu en dan aangewend wierden om de haven te heropenen, te Brugge veel bijval vonden. De onderhandelingen tusschen Philips Van Cleven en den grave van Nassau of zijne afgeveerdigden grepen plaats te Sluis, en later te Mechelen; zij duurden meer als een jaar. Maar intusschentijd deden de vijanden van weêrkanten zooveel kwaad mogelijk. Op het einde van Junij 1492 begon Albrecht, hertog van Saxen, Sluis te beleggen. Hij had eene groote vloot te zijnen dienste, en den zondag 8sten Julij snelden er nog 19 engelsche oorlogschepen hem ter hulpeGa naar voetnoot(2). 't Is onder andere omdat de val van Philips van Cleven nakende scheen dat de Gentenaars vrede vroegen, hetgene de hertog van Saxen hun namens Maximiliaan op genadige voorwaarden toestond. Het verdrag, dat men op het eiland Cadsand den 29 Julij teekende, wierd twee dagen later te Brugge afgekondigd en met zooveel vreugde onthaald dat er den 1sten Oest een plechtige ommegang van dankzegginge gedaan wierd. Weken en weken gingen voorbij, maar de belegering van Sluis en nam geen einde; integendeel Philips van Cleven bracht aan de Duitschers en hunne engelsche bondgenooten groote verliezen toe. Hij zou nog langen tijd wederstand geboden hebben zonder eene ontploffinge die hem, in éénen oogenblik, van al zijn buskruid beroofde. De tijding dat de vrede gesloten was kwam te Brugge toe den vrijdag 12sten October. Al de klokken van stad meldden die blijde mare, en luidden den ganschen nacht om door hunne blijde toonen dit vreugdevolle nieuws aan Vlanderland te verkondigenGa naar voetnoot(3). Den maandag daarna, 15sten der zelfste maand, droeg men nogmaals eene processie van dankzegging, met de rijven van Sint Elooi, Sint Bonifaas en Sint Donaas; de wijbisschop van Doornijk was er tegenwoordig, en zong de Misse in Sint Donaaskerke. | |
[pagina 68]
| |
In welken toestand verkeerde Brugge na die lange en woelige onlusten? De inwoners hadden veel en bitter geklaagd over het afsluiten hunner haven; maar nu dat het Zwin wederom openstond, zou de rijkdom en de weelde, zouden de kooplieden van weleer en de vreemde schepen wederom in Brugge's muren binnenkomen? Zekerlijk wierden daartoe vele pogingen gedaan; en, drie maanden na de overgave van Sluis, den 24sten Januarij, verkrijgt de stad, dank aan het geld der spaansche koopliedenGa naar voetnoot(1), de afschaffing van het tolrecht van den 20sten penning, die tot dan toe had moeten betaald worden op al de koopwaren die in het Zwin gelost wierden. 's Anderdaags deed de stad nogmaals eene processie van dankzegging, en in de Oestmaand van het zelve jaar ‘keerden al de kooplieden weder naar Brugge, tot hunne oude stand- en verblijfplaatse, te weten: de Oosterlingen, de Venetianen, de Florentinen, de Biscaïers of Cantabers, de Portugeezen, de Schotten en de Engelschmans: de Spanjaards uitgenomen’Ga naar voetnoot(2). Maar in Februarij 1494 wordt er met deze laatsten eene overeenkomste gesloten, waarbij zij ook zouden terugkeerenGa naar voetnoot(3). Dit alles en belet ongelukkiglijk niet dat ‘de handel, dees jaar, te Brugge zeer kleen is, en onbeduidend, en behoeftig, en bijna nietig’Ga naar voetnoot(4). Ten anderen, de inboorlingen van Brugge zelven, als Hendrik van Wy en Jacob Despaers, ‘doen hunne schepen in Zeeland liever als te Sluis aanlanden. Hoe zouden dan de vreemdelingen Brugge genegen zijn, wanneer de inwoners hunne eigene stad niet en begunstigen?’Ga naar voetnoot(5). Wij weten nochtansGa naar voetnoot(6) dat binst dit zelfste jaar de ‘heeren van de wet’ vele ‘communiquacien’ gehouden hebben ‘metten voors. nacien, omme hemlieden te bet an te treckene ende te behoudene, hier binnen der voors. stede van Brugghe.’ Diensvolgens | |
[pagina 69]
| |
gaf de stad aan elkeen der zaakbezorgers ‘van der nacien van den Spangaerden... van den Bisquayeiren... en van den Portugaloysen’ een prachtig huis, gelijk zij in 1457, ten behoeve der Oosterlingen, een waar paleis gebouwd had, de heerlijkste woning die te Brugge, binst de middeleeuwen in baksteenen, opgericht wierdGa naar voetnoot(1). Eilaas, de ellende bleef duren! Menige inwoners waren weggevlucht, om reden der hooge belastingen en der armoede die op Brugge zoo zwaar druktenGa naar voetnoot(2). Er dienden middels geschaft te worden om nieuwe burgers naar stad te trekken. De Heeren van de Wet, ingevolge een besluit van Philips den Schoone, uit Mechelen gedagteekend den 13sten September 1496, stelden dus vast dat het ‘poorterscap’ of burgerrecht in het toekomende voor vijf grooten, eene geringe somme geld, zou geschonken worden. Maar de schepen bleven het Zwin voorbij zeilen, tot grooten spijt der inwoners. ‘Den vrijdag 9sten September was er uit Spanjen eene koopvaardijvloot toegekomen, grooter, rijker, en met eenen meerderen overvloed van waren dan men er, sedert dat er menschen zijn, gezien had. Zij voer met gunstige wind en weder, en zij had hoog water, zooveel men er wenschen kan, om in de vlaamsche haven van Sluis aan te landen. Dit niettegenstaande zeilde zij naar Zeeland, door de sluwe raadgevingen, zoo men meende, van sommige vijanden, die aan Brugge over het geluk en den voorspoed welke daaruit volgen zouden, afgunstig waren. ‘Onder die schepen waren er drie of vier “Craken” waarvan er een bij Cadsand op eenen zandbank ging stooten en schipbreuk lijden: hetgene men zou voorkomen hebben met in Sluis aan te landen. Men zei dat deze vlote de bruid van onze vorst Philips den Schoone had aangebracht..... Deze vloot bleef langen tijd haperen in de waters van Zeeland; zij deed er veel kwaad, en kon bij gebrek aan wind niet vertrekken...... Men zei dat het vierde of vijfde deel der Spanjaards gestorven waren; zoodanig besmettelijk was eene ziekte die deze vreemdelingen aanrandde. | |
[pagina 70]
| |
Zij kwamen in een koud land, met het naderen van den winter; zij en waren niet genoeg gekleed, ja schier naakt; hun eenig voedsel was appels, peeren, druiven, enz. Daarenboven dronken zij water. Zij aten ook rapen, en loof van rapen, dat zij in water kookten en met zout bereidden. Alzoo leefden zij! Daarenboven namen en stolen zij al wat zij kosten, zooveel mogelijk......Ga naar voetnoot(1).’ Nevens dat uittreksel van de Doppere vindt eene andere bijzonderheid hier natuurlijk plaats. Wij weten immers dat Isabella van Castillie, in het jaar 1496, toen Christoffel Colomb reeds twee keeren de nieuwe wereld bezocht had, den grooten zeeman verzocht den weg te willen aanwijzen, dien men volgen moest om gelukkig in Vlanderen aan te landen, met hare oudste dochter, de Infante Dona Juana, die de vrouw van Philips den Schoone moest worden. De brief waarin Isabella Colomb over zijne raadgevingen bedankte, is, volgens Rossely de Lorgues, gedagteekend uit de haven van Luredo, den 18sten Oest. De gevierde schrijver voegt erbij dat de koningin nog twee dagen en twee nachten bij hare dochter aan boord bleef. ‘Zij had haar een gevolg gekozen onder den edeldom van Castillie en Arragon. De vloot bestond uit honderd en dertig vaartuigen, onder het bevel van den opperamiraal van Castillie don Frederic Henriquez, en bevatte een leger van rond de 20,000 mannen. Den 22sten Oest zeilde zij weg met eenen gunstigen wind...... enz.Ga naar voetnoot(2)’. Volgens de Doppere kwam Dona Juana te Antwerpen toe, den 19sten of den 20sten SeptemberGa naar voetnoot(3). 't Is deze zelfste vloot die den 28sten Januari 1497 uit Zeeland naar Spanje terug keerde, met Margareta, de zuster van Philips den Schoone, die met den zoon van den koning van Castiliën ging in echt tredenGa naar voetnoot(4). de Doppere eindigt zijnen dagboek in November 1498; hij en spreekt op de laatste bladzijden niet meer over den toestand van den koophandel. Wij weten, eilaas, dat al de | |
[pagina 71]
| |
pogingen, om Brugge op te helpen, te vergeefs gedaan wierden. Antwerpen groeide dagelijks meer aan, en langzamerhand ging Brugge geheel en gansch ten onderGa naar voetnoot(1).
('t Vervolgt) H. Rommel |
|