| |
| |
Eerweerde Vader Lievens, S.I.
TE Rantsji bouwde men een groot gesticht voor de katholijke zendinge. Eene maand na de stichtinge van deze nieuwe standplaatse geeft Vader Motet 't volgende nieuws:
‘De genade Gods verricht troostende wonderdaden in de streke die wij bewonen. Het nieuw gesticht voor de bekeerlingen, die te Rantsji toekomen, en is nog schier niet opgebouwd, en 't is al te kleene.
Vader Lievens, de bekeerder van Tsjota Nagpoer heeft het bestier van 't gesticht, dat men een deraghar of Dera noemt. Hij doet de heilige Messe in eene capelle, die 300 menschen kan bevatten, en die dikke vol zit met onze 84 leerlingen en met de bewoners van ons huis.
Na de heilige Messe, gaat het leeren en 't onderwijzen aan den gang, en dat voor geheel den ganschen dag.
's Morgens en 's avonds is er leeringe voor iedereen, waarin inboorlingen en de leerknapen tegenwoordig zijn; daarna komen de bijzondere lessen voor de geloofsleerlingen, en de beste onder hen worden tot het ontvangen der heilige Sacramenten voorbereid; hierachter geven de onderwijzers hunne lessen, 't zijnder die zelfs in 't engelsch aangeleerd worden. Zulks zijn de bezigheden die de werkzaamheid van den vierigen zendeling verslinden!’
De Heere en wachtte niet 's Vaders arbeid te zegenen. In drie maanden tijds telde men te Rantsji al meer als 60 katholijke huishoudens, men doopte er van twee tot
| |
| |
drie honderd heidenen; 't gesticht was te kleene geworden en men bouwde er een dat tot 300 leerlingen kon bevatten; voor dat het jaar 1888 ten einde liep, had Rantsji al 100 katholijke huisgezinnen, en tegen dat Vader Lievens daar een jaar woonde hadde men er reeds 2102 dopen gedaan. Dat stak geweldig af tegen de werkinge der ketters, die aldaar twee afdeelingen hebben, die al dertig, veertig jaar bestaan en die met ruize eenige honderden volgelingen tellen!
Die rasse bekeeringen vonden naast God hunnen oorsprong in de schole van Rantsji, en in den onverdroten ijver waarmede onze vlaamsche zendeling aan zijn edelmoedig werk maar immer onvermoeibaar voort en wrocht. Luistert naar het nieuws dat Vader Motet in Zomermaand van 't jaar 1889 afzond:
‘Het gesticht van Vader Lievens is wonder om zien en eigenaardig en indrukwekkend erbij. Men ziet er Kolen en Uraons, die in eenen hoek der omsluitinge bij drommen op hunne hukken zitten, en die nu eens hunnen rijs doen koken op een kleen vier tusschen twee steenen, dan met hulpe van den geloofsleeraar hunne gebeden opzeggen, oftewel die op eene matte zitten te rusten en die doen denken op het volk dat onzen Heere volgde om geen woord van zijne leeringe te verliezen.
In 't voorenste gedeelte van 't gesticht, vóór de kamer van Vader Lievens, zijn de dienstlieden, de geloofsleeraars en de schoolmeesters aan 't werk.
De moedige zendeling schijnt hem te vermenigvuldigen om zijne talrijke bezigheden te kunnen afwerken. Zijne kleene kamer, wier wanden met landsafteekeningen der streke bedekt zijn, gelijkt wonderwel aan eene leerzale van 't stafwezen.
Boven het ontvangen van een veertigtal bezoeken en twee onderrichtingen daags, vindt onze vlaming nog den tijd om kerkzangen en liederen in de Hindoesche tale op te stellen; om de drukkladden van eenen katechismus en van eenen gebedenboek in de zelfste tale na te zien. Voegt daarbij de afwisselende koortsen; eene overgroote briefwisselinge; verhaaste rondreizen waarin hij, in drie
| |
| |
uren tijds, negen tot 10 uren weg aflegt, om eene bedreigde standplaats te verdedigen, enz.... Men zoude vragen hoe het mogelijk is dat een mensch zoovele bezigheden kan verrichten, zonder te bezwijken onder den last.
Bezwijken! Welhoe! Weet dan dat het de hoofdstad alleene niet en is die getuige was van de edelmoedige zegepralen van den vlaamschen geloofsbode, die stad en was niet groot genoeg om het laaiende vier van zijnen brandenden ijver te koelen!
Omtrent het midden der Herfstmaand 1888, ondernam hij eene reize in 't zuidwestgedeelte der zendinge, en in veertien dagen tijds, zoo meldt hij zelve, bekeerde en doopte hij te Palkot, te Basia en ommelands, vijftien honderd menschen; 't waren meest huisvaders: de vrouwen en de bejaarde kinders moesten bij gebrek aan de noodige leeringe nog eenigen tijd uitgesteld worden. Op eenen en den zelfsten dag heeft hij bijna geheel de bevolkinge van vier dorpen, ten getalle van acht honderd, kersten gedaan’.
Meer nog, voor 't einde van 't eerste jaar meldde men uit die zendinge:
‘De Heidenen komen ons van alle zijden toegestroomd. Al den westen is er eene zeer merkelijke beweginge tot den katholijken godsdienst ontstaan. Honderden en duizenden lieden komen van 30 tot 35 uren verre naar Rantsji toe, en het gesticht dat wij er voorn gebouwd hebben behelst somtijds wel duizend vreemde gasten.’
Vele dezer menschen keerden van Vader Lievens bekeerd naar hunne streke terug, en verspreidden daar volgens hun vermogen de goddelijke leeringe en bereidden alzoo den schoonsten oest dien ooit zendeling maaien mocht!
Het was den 16sten in Zaaimaand 1889 dat hij met twee reisgezellen naar die streke trok die westwaards ligt en Barwai genoemd wordt. Hier volgt in 't korte hoe Vader Motet dat verhaalt.
‘...Van zoo de Eerweerde Vader de bergengten dier streke voorbij was, wierd hij langs alle zijden als een verlosser begroet. 't Was immers de eerste keer dat er in
| |
| |
dat geweste een zendeling zijnen voet stelde. De bergbewoners kwamen uit hunne bosschen met hunnen boge in hun hand en hunne pijlen in hun haar. 't Volk stroomde toe; mannen, vrouwen, kinders, die op hun moeders armen zaten, en ouderlingen, buigende onder den last der jaren, allen liepen hem blijgeestig te gemoet.
- Wat begeert gij van mij? vroeg de zendeling.
- Wij willen gedoopt, en kinderen Gods worden, de duivel immers en vermag niets tegen de kinderen van God!’
Haastig wierd er onder den eenen of den anderen boom een slag van huisvestinge met stroo en takken opgemaakt; dat was de capelle en de woonstede voor den zendeling. Alle gereedschappen en mondbehoeften wierden bijgehaald. In ieder dorp viel hem het zelfste gulhertig onthaal ten deele, maar ook het zelfste werk en de zelfste last! 't Was de klachten aanhooren der verdrukten, 't was onderwijzen en dopen.
De geloofsleerlingen zaten op het gers in reken van 30 tot 40, de mannen al de eene, de vrouwen al de andere zijde, onder 't bestier van eenen geloofsleeraar. Vader Lievens gaf de laatste vermaninge, ondervroeg en doopte; zijne hulpen teekenden de namen op der nieuwe bekeerden en de engelen des hemels schreven ze in den boek des levens.
Dat werk wierd van 15 tot 20 keeren daags herhaald, in verschillige gehuchten; en dikwijls, wanneer het avond wierd, had de vlaamsche zendeling, wiens hand stram stond en stijf, de waters van het doopsel over meer dan duizend hoofden doen vloeien.’
Den dertigsten der zelfste maand meldt Vader Lievens zelve:
‘Vandage hebbe ik sedert dezen morgen 1557 lieden gedoopt, mannen, vrouwen en kinderen. Men kwam toegestroomd gelijk men in Belgenland op eenen hoogdag naar de kerken gaat’.
Drie weken lang bleef die zegetocht aanhouden, 13.000 menschen ontvingen het doopsel, en 10.000 nieuwe bekeerlingen verwachtten het met ongeduld, toen de ketters
| |
| |
opgesprongen zijn en alles in 't werk geleid hebben om die uitbreidinge te beletten.
In alle gewesten spanden de dwingelanden met de Musulmannen te gare, om eene hatelijke vervolginge tegen de christenen te verwekken. 't Is alzoo dat Vader Lievens genoodzaakt wierd naar Rantsji weder te keeren en er te blijven, omdat hij alleen de man was om de christenen bij het bestier en 't gerechtshof tegen het aanklagen der verdrukkers te verdedigen.
In weinig tijds was alles effen en geredderd, de vervolginge was ingetoomd en de onrustwekkende schreeuwers wierden gedwongen stille te zwijgen.
In Kortemaand 't jaar 1890, vergezelt Vader Lievens zijnen bisschop, den Hoogweerdigsten Heer Goethals, binst zijne omreize in de zendingen van Tsjota Nagpoer.
Toch en kon hij de nieuwe zendinge van Barwai niet vergeten, ook in Wintermaand van dat jaar trok hij er weder naartoe. Hij zelve vertelt het volgende:
‘Met Kerstdag waren er te Bendora meer als drij duizend lieden tegenwoordig in de heilige Messe, die in de opene lucht gedaan wierd. Om het goddelijk Kind eere aan te doen, hadden die menschen hunne overgroote drijhoekige vanen mede gebracht, vanen die voortijds dienden in de heidensche vieringen en waaronder in de dagen der onafhankelijkheid hunne ouders te samen kwamen, om den vijand te gaan bevechten.
Trommels, bekkens, en ander speeltuig uit die streke en ontbraken er niet. De menigte in hare wilde en eenvoudige tale, verkondigde den lof van den algemeenen Verlosser.’
Vader Lievens sprak er zoo dikwijls aan die menigten, die toch zoo benieuwd waren om hem te hooren, dat hij er eene onsteking in de kele en eenen kwaden hoest erbij gewonnen heeft, en dat hij hem voor verschillige dagen moest gerust houden: 't was 't begin van de kwale die de gezondheid van onzen zendeling grootelijks gekrenkt heeft.
In deze reize wierden er nogmaals 6.269 menschen gedoopt. De afkeer die in die streke tusschen de ver- | |
| |
schillige standen der samenlevinge bestaat is overwonnen. De zendeling is er te huis en de bewoners komen van verre om voor de kerke te trouwen.
De ketters en lieten het niet liggen, want zij ook doorliepen dat geweste en trachtten door leugens en bedrog de nieuwe bekeerden al hunnen kant over te halen. 't Is alzoo dat er tijdens een derde bezoek van Vader Lievens in Barwai, rond Meie in 't jaar 1891, een Lutheraansche dienaar was, die naar Dungri, een groot nieuws ging aankondigen.
- Enwel welk is dat nieuws? wierd er hem gevraagd.
- En weet gij niet dat al de Roomsche katholijken tot de Lutheraansche leeringe overkomen? En gij gaat gij alleene ten achteren blijven? Wat hebt ge van Vader Lievens nog te verwachten? Weet gij dan niet dat het Staatsbestier hem verboden heeft nog eenen voet uit zijn huis van Rantsji te zetten, en dat men u in uwe gedingen niet meer en zal kunnen helpen? 't En blijft u maar eene keure meer over; komt bij ons en wij zullen u bijstaan.’
Deze leugens met eene ongeloofbare stoutmoedigheid door de ketters uitgekraamd, deden onze arme inboorlingen wankelen; vol onruste en twijfel namen zij eene beraadslaginge, en zij en volgden de lessen van onzen geloofsleeraar niet meer.
Toen Vader Walraeve S.J. daar aankwam en hun bevestigde dat Vader Lievens zelve in Barwai was, dan stonden zij stom van verwonderinge, en beloofden voortaan de leugens en de bedriegredens der Lutheranen niet weer te aanveerden, maar standvastige katholijken te blijven.
Binst zijne laatste reize in dit geliefkoosd geweste, gaf onze vlaamsche zendeling, den 5den in Hooimaand 1891, het getal christenen op, in Barwai, en 't beliep tot 35.789.
't Was daar ook dat de moedige geloofsbode de laatste krachten van zijn kloek en jeugdig gestel, ter bekeeringe der ongeloovigen verspeelde. 't Is immers lastig ook, voor een edelmoedig herte, hem niet dood te slaven: als men het werk ziet, en 't klein getal zendelingen, dan doet iedereen meer als hij kan.
| |
| |
Uitgeput en afgewrocht, wierd Vader Lievens van zijne zendinge ontlast, hij verliet Rantsji in de hope van elders ruste te vinden, en genezinge voor zijne slepende kwale. Vruchteloos gewacht, want de uitputtinge, de ontstekinge der longen en zijne vervaarlijke hoest, namen gestadig toe! Eene laatste hope bleef nog over. De goede, de gezonde lucht van 't lieve Vlanderen zoude den moedigen zendeling misschien herstellen. Daarom verliet hij Indiën op den 2den in Herfstmaand 1892, en, na in verschillige plaatsen in Italiën stille gehouden te hebben, kwam hij in Zaaimaand te Aarlen aan, en eenige dagen later in 't voedsterhuis te Drongen.
De ongehoorde vruchtbaarheid van dit wonderbaar leven is naast God te danken aan de edele zelfsopofferinge en 't grootmoedig streven van onzen vlaamschen zendeling.
Luistert wat hij in een zijner eerste zendelingsbrieven meldde: ‘Hoe geern en zoude ik niet sterven voor de bekeeringe mijner geliefde Kolen?’ En verder: ‘Ik hope in weinige jaren eene hoogeschole te stichten te Rantsji, mitsgaders eene drukkerij en honderd duizend ongeloovigen tot onzen godsdienst te bekeeren, 't is daar het einde van mijn leven, 't is dit doel dat ik zoude willen bereiken, vooraleer mijn hoofd neder te leggen.’
God verleende hem te grooten deele de vervullinge van zijnen wensch, want wanneer hij ziek viel, was het getal bekeerden in de omstreken van Torpa, Rantsji en in Barwai reeds tot boven de 100.000 geklommen; en hij zelve, alhoewel hij vele volk, dat door hem onderwezen en bekeerd was, door anderen liet kersten doen, heeft in den tijd van 6 jaar tot 26 duizend menschen met eigen hand gedoopt. Dat is gemiddeld twaalf menschen daags!
Hij en is wel is waar niet gevallen als bloedgetuige onder het moorddadig staal van den verdrukker des geloofs, maar de overlast van 't werk, de lange en lastige reizen onder de brandende zonne, de dervingen van allen aard, de woede der ongeloovigen en de liefde voor zijn volk, hebben zijn kloek gestel verteerd, en spijts zijne vastberadene ziele, de levenskrachten van zijn lichaam verbroken.
| |
| |
Wat dwergen en zijn zij niet, bij zulke edelmoedige reuzen, die kettersche zendelingen, die gesteund zijn door het geld der Landbestieren en der kettersche genootschappen, en die, onder den dekmantel van den godsdienst, maar al te dikwijls de weelde en hun gemak gaan zoeken in die verre streken!
Buigen wij eerbiedig het hoofd voor onzen grooten vlaamschen zendeling, en schenke God hem zijne kostbare gezondheid weder!
C.D.
|
|