Biekorf. Jaargang 4
(1893)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Alveringhem. Alveringhem, rijke en schoone,
Vortem spant de kroone.
Vortem is een gehuchte van Alveringhem, men hoort het ook Fortem en Vorteghem heeten.
Antwerpen.
In 't wapenbeeld van Antwerpen staander twee afgehouwene handen. 't Volk vertelt dat er een reuze was die te Antwerpen de lieden te zijnen wille dwong, op boete, in geval van weerstand, dat hij hun de handen afhieuw en ze in d' Scheld wierp. In zeeuwsch-Vlanderen is er meer als eene plekke die aan werp, of met ingevoegde -t- Aantwerp heet. Ondertusschen is aanwerp in 't latijn alluvio te zeggen, dat is aangeworpen, aangeslijkte grond. De grond daar Antwerpen op staat kan, wie weet, door de Schelde, of d'Scheld, zoo men zegt, aangeworpen zijn. De Antwerpsche zakneusdoeken zijn eigentlijk handwerpsche. Vergelijkt Zedelghem. Autrijve, z. Bossuyt. Bekeghem. Beechem kermesse
is gestampte eerappels.
Bossuyt, z. Landuyt. Bossuyt
steek 'et uit
Helchin, steek 't in,
en Autrijven
mag er blijven.
Bovekerke, z. Hooglede, en Biekorf 3de j., bl. 232-233. Brielen, z. Biekorf, 3de j. bl. 233. Is 't dat er iemand krijscht: ‘'t Is nog ne keer Brielen kermesse,’ zeggen de lieden.
Brugge, z. Biekorf, 3de j. bl. 233. Van Brugge op Gent vallen is du coq à l'âne, in 't Fransch gezeid. | |
[pagina 28]
| |
Brugge is zot,
Gent is bot,
Kortrijk heeft ne' zin,
Ronse heeft van den duivel in.
Cachtem, z. Biekorf, 3de jaar, bl. 234. Als 't te Cachtem noene luwt,
de roste gaan aan tafele;
en 't en is maar een te kort,
en 't is Pe Joenens rostekop.
Het woord Joenens bediedt eigentlijk een zone van Joenen; welk Joenen zone van Joen bediedt. Jan Joen, of, zoo 't onze Fransche boeken opgeven, Jean Yoen, was een Gentenare, en hij stond aan 't hoofd van de Witte Caproenen, in Grave Lodewijk zijnen tijd, van Maele. Caester. Bij menschen onthouden en wierd er te Caester nooit iemand van den ver'oeden hond gebeten: sint Hubrecht wordt er gediend en jaarlijks gevierd. Caneghem, z. Biekorf, 3 j. bl. 234. Als er iemand van eene zake niemendalle en weet, zoo zegt men: ‘Hij weet er zoo vele van als de zwijns van Caneghem platse!’ Couckelaere, z. Hooglede, en Biekorf, 3de j. bl. 235. Crombeke, z. Loo. Cuerne, z. Biekoef, 3de j. bl. 235. Te Cuerne, te Cuerne,
't zijn al warme zakken:
he'en ze'n quarte vol water en melk,
ze doen 't den ezel djakken.
Iets djakken is er haastig meê weggaan; hier is 't de gedoopte melk naar Kortrijk voeren, met zeven haasten. Cuerne is van overouds vermaard als eene ezelprochie. Van iemand die overlijk dwaas en bot is zegt men, ‘Hij komt van Cuerne-Fransch’. | |
[pagina 29]
| |
't Was de koster van Cuerne die asschenkruiskes deelde, en die zei: ‘Gij zijt ezel en gij zult ezel blijven.’ De Pastor had het hem anders geleerd, maar hij en hadde't latijn niet kunnen onthouden. ‘Och’ zei de pastor eindelijk: ‘koster, ge zijt ezel en gij zult ezel blijven!’ Dat onthield hij! Dendermonde. Dendermonde,
leeg van gronde,
hoog van gemoed
en kleene van goed.
Dixmude. Te Smuide, me' vindt ze;
tot Aelst, men buidt ze;
te Ronse, hier en daar een;
en te Gheel is 't algemeen.
Eecloo. Als er geklaagd wordt van iemands hoofd- of lijfsgedaante, dan hoort men dikwijls: Doet 'n naar Eecloo,
om t' herbakken.
Van die bakkerije à la mode spreekt Pater Adrianus Poirters, S.J. in Het masker van de wereld: zij staat er te aanschouwen in 't laatste zinnebeeld op een naar, en de bakker spreekt er als volgt: ‘Sa, jongens, blaast den hooren wat,
blaast overhoop de heele stad,
gaat henen en roept, wijd en breed,
langs al de straten: Heet, al heet,
voor klein en groot, en wien 't belieft
te zijn naar eisch en wensch geriefd,
God zij geloofd, ik heb een hand,
trots eenen meester van het land,
hier groeit de winning dag op dag,
en 'k bak wat dat ik bakken mag.
Is daar wel bakker in de stad
die zulke nering heeft gehad?
| |
[pagina 30]
| |
En, ziet eens hoe dat 't volksken loopt;
hoe al de wereld van mij koopt.
Waar zijn kalanten als de mijn?
ziet heel de stad wilt bij mij zijn!
Maar wat is 't wonder dat ik win:
ik doen daar zulk 'en gistjen in,
en heet den oven zoo van pas,
het bakt als of 't geschilderd was.
God geeft hoe kwaad een hoofd het zij,
betrouwt 't aan mijne bakkerij:
al waar 't een hoofd vol grillekens,
al waar 't een hoofd vol willekens,
al waar 't een hoofd vol spijt en trots,
al waar 't een hoofd heel vijs en schots,
al waar 't een hoofd heel fantastique,
al waar 't een hoofd heel colérique,
al waar 't een hoofd van zijnen zin,
daar muisenesten steken in,
al waar 't een hoofd dat altijd suft,
dat al de hersens zijn vermuft,
al waar 't een schaapshoofd nog zoo slecht,
bestel' het maar door mijnen knecht,
zoo gij mij in mijn konst gelooft,
ik zal verbakken ieders hoofd!
Waarom 't volk dat tot Eecloo doet gebeuren, dat wiste ik geerne! Eeghem, z. Sweveseele. Eessen, z. Hooglede. Elverdinghe, z. Biekorf, 3de j. bl. 236. Dinge,
van Elverdinghe,
al gunte' kant den hawaardsten,
waar dat de pit over den abeele hangt,
waar dat ze schoen tappen,
en kleen bier lappen,
en zakkeband verkoopen bij de pinte,
en hagen stoppen met worst-ends.
Gehoord te Loo.
('t Vervolgt) Guido Gezelle |
|