Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Friesche toegave] | |
De Koninginnen in Friesland.Oranje boppe!
Oranje boven!
FRIESLAND, lieve Vlaamsche lezer! heeft in de afgeloopen Zomermaand feest gevierd. Wilhelmina, ‘üs Poppe’, Willemientjen, der Friesen allerdoorluchtichste kleine landsfrou en Hare voortreffelike Moeder Frou Emma, de Koningin Wedue, Regentesse des Koninkrijks, hebben de Friesen met een bezoek gelukkich gemaakt. Waarschijnlik waart Gij omtrent dit Vorstelik ‘üt-fen-hûsjen’Ga naar voetnoot(1) door Uwe dagbladen wel niet geheel onkundich gebleven; maar toch, ik wil trachten U ook | |
[pagina 2]
| |
eenigszins te doen gevoelen hoe, op welke wyse, wij hier, in het uiterste noorden der Nederlanden, ons innich geliefd ‘Keningintsje’ en Hare Moeder hebben gehuldigd, hebben toegejuicht, hebben toegejubeld, hebben toegezongen. Gij, die nog voor weinige jaren, Uwen niet minder beminden vorstentelch, den zooveel belovenden Boudewijn van Vlaanderen (ach welk een schoone, roemryke, echt Nederlandsche, echt Germaansche naam daalde met Hem ten grave!), den Jonkvorst, Wiens siele bij God sij, met voorbeeldelooze geestdrift in Uwe beroemde stad Brugge hebt gehuldigd, Gij zult U de gevoelens kunnen voorstellen, die ons bezielden bij de aanblik van ‘üs ljeave Keningintsje’. Een verslach der feestelikheden, zooals in de kranten stond, zal ik U niet opdisschen; slechts eenige sangen, eenige ‘lieten’, grootendeels in deze dagen van opgewekt volksaardich leven der veder des dichters ontfloeid, mogen voldoende zijn, om U te doen gevoelen hoe warm het hart van den bedaarden, vaak stuggen Fries klopt voor Oranje en het Vaderland. Vooraf eenige versen van het adeloude en beroemde ‘Wilhelmus van Nassaue’, het Nederlandsche folkslied bij uitnemendheid, dat, in 1583, in de dagen van Noord-Nederlands wording als zelfstandig gemeenebest, door een Uwer landslieden, den edelen Filips van Marnix gedicht, heden ten dage in zynen alouden, echten en zuiveren, en daardoor alleen schoonen en gewijden form, weder alom in de noordelike Nederlanden wordt gehoord, en zoo ook te Leeuwarden, bij gelegenheid van dit bezoek onzer Koninginnen, meermalen, o.a. bij eene morgengroete der schoolkinderen, gedeeltelik wierd gezongen en gespeeld. Dit ‘Wilhelmus aan Nassaue’, het zij ter loops gezegd, is in dezen zynen ouden form een van de lievelingsliederen van Wilhelm van Hohenzollern, den sympathieken jeugdigen Keizer des herboren Germanenrijks. Het eerste, het vierde en het vijftiende of laatste vers werden te Leeuwarden gezongen: | |
[pagina 3]
| |
Wilhelmus van Nassaue
ben ick van Duytschen bloet,
den Vaderlant getroue
blijf ick tot in den doot;
een prince van Oraengien
ben ick, vry, onverveert,
den coninc van Hispaengien
heb ick altijt gheeert.
Lijf ende goet al te samen
heb ick u niet gheschoont,
mijn broeders hooch van namen
hebbent u ooc vertoont,
graaf Adolf is ghebleven
in Vriesland in den slach,
sijn siel in ewich leven
verwacht den jongsten dach.
Voor God wil ick belijden
ende sijner groter macht,
dat ick tot ghenen tijden
den Coninc heb veracht,
dan dat ick God den heren,
der hoochster majesteit
heb moeten obedieren
in der gherechticheit.
Een ander volkslied, bij de zelfde gelegenheid door Leeuwardens schooljeugd aangeheven, en dat niet minder schoon klonk in de frissche morgenlucht, is het Friesche volkslied ‘Frîsk bloed tsjoch op!’, van onsen Dr. Eeltsje Hiddes Halbertsma, waarvan het eerste, derde en vierde of laatste vers werden gezongen. Frîsk bloed, tsjoch op! wol nou ris brûse end siede,
End bûnsje throch üs ieren om!
Flean op! Wy sionge it bêste lând fenne ierde,
It Frîske lând fol eare end rom.
Klink den end daverje fier înnath rûnd,
Dîn âlde eare, o Frîske grûnd!
| |
[pagina 4]
| |
Friesch bloed tijg op! wil nu (een) reis bruizen end zieden. - end bonzen door onze a(d)eren om! - Vlieg op! wij zingen het beste land vande eerde, - het Friesche land vol eere end rom. - Klink dan end daver verre inhet rond, - dijn oude eere, o Friesche grond! Biekorf. Fen bûgjen freamd, bleau by it âld folk în eare
Sîn namme end tael, sîn frye sin;
Sîn wird wier wet, riucht, sliucht end trou sîn leare,
End thwang fen hwa ek, stie it tsjin.
Klink den enz.
Van buigen vreemd, bleef bij 't oud volk in eere - zijn name en taal, zijn vrije zin; - zijn woord was wet; recht, slecht end trouw zijn - een leere, - end dwang van wie ook, stond het te(g)en. B. Throchloftich folk, fen disse âlde namme,
Wês jimmer op dy âlders great!
Bliuw ieuich fen dy grise hege stamme,
In grien, in krêftich bloyend leat!
Klink den enz.
Doorluchtig volk, van dezen ouden name, - wees immer op die ouders groot (grootsch)! - Blijf eeuwig van dien grijzen hoogen stamme, groen, een krachtig bloeiend loot(spruit)! B.
In den historischen ‘Prinsentuin’, den ouden hof van Willemientjens voorouders, de Friesche stadhouders, werd eene muziekuitvoering gegeven, door de Koninginnen bijgewoond, en een der nummers op het programma dezer uitvoering, die in eene weergaloos geestdriftige en hartverheffende betooging van liefde voor de Vorstinnen eindigde, was het lied, geheeten ‘Oranje’, van Dr. Med. L.C. Murray Bakker, dat voor deze gelegenheid was geinstrumenteerd. Kortheidshalve laat ik hier volgen, van de vijf versen, waaruit dit liet bestaat, het eerste, derde en laatste vers. Wy ha Jou ljeaf mei hiel üs hert!
Oranje kin nin Fries forjitte.
Ho riuntte üs al oan memmeskert
It swiet Oranje liet to miette:
‘Oranje-team end Heitelând
De wrâld în 't rûnd, nin sibbor bând’. -
Tsioch op den, gei, siong, skatt'rje lûd:
‘Oranje boppe, în lok, în noed’!
| |
[pagina 5]
| |
Wij hê'n jou(u) lief mee heel ons hert! - Oranje kan neen (niet een) Fries vergeten. - Hoe reunde (klonk) ons al aan memmeschort (moedersschoot) - het zoet oranje lied te (ge)moete. - ‘Oranjetoom (geslacht) end Heiteland (Vaderland) - de wereld in 't rond neen (niet een) sibber (nauwer) band. - Tijg op dan, gei, zing, schater luid: - Oranje boven, in (ge)luk, in nood’! B. Oereabel skaei fen Heitlânds grûnd,
Bliuw stûre koppen, wetterlieuen;
Swabje oer de fierste seeën rûnd,
Sa klinkth lânds rom oer thûsend ieuen -
Formeits' Oranje hert end hând,
Jow goed end bloed oan 't Heitelând! -
Tsioch op, ei gei, siong, skatt'rje lûd:
‘Oranje boppe, în lok, în noed’!
Overabel (over treffelijk) schaai (kroost) van Heitelands (Vaderlands) grond, - blijf stoere koppen, waterleeuwen; - zwabbel over de verste zeeën rond, - zoo klinkt lands rom over duizend eeuwen. - Vermaak Oranje hert end hand, - geef goed end bloed aan 't Heiteland (Vaderland)! - Tijg op, ei gei, zing, schater luid: - Oranje boven, enz. B. Great, Ieuich Liocht, Great Opperstiûr,
Dy sinnen skepth, dy keilth mei wrâlden,
Jit în üs neiteam krêft end fiûr,
Om 't Heitelând ieuich fry to hâlden!
Weits' oer Oranje; weits' oer 't Lând,
Oer 't swiid Eastînje, oer 't Westerstrând!
Siong, fierste Neiteam, skatt'rje lûd:
‘Oranje boppe, în lok, în noed’!
Groot, eeuwig licht, groot opper(be)stier - die zunnen schept, die ke(g)elt me' werelden, - giet in ons natoom (nageslacht) kracht end vier, - om 't Heiteland (Vaderland) eeuwig vrij te honden! - Waak over Oranje; waak over 't land, over 't zwijd (uitgestrekt) Oostindië, over 't Westerstrand! - zing verste natoom (nageslacht), schater enz. B.
Ook de Friesche pers, het laat zich denken, bleef niet achter waar het gold in dichtmaat den hoogen gasten het ‘Wolkom’ toe te roepen. Zoo gaf het weekblad ‘Het Noorden’ in een op oranje papier gedrukt feestnummer, als hulde aan Hare Majesteiten deze schoone en hartverheffende dichtregelen: | |
[pagina 6]
| |
Jubelt blijde, Frieslands zonen!
Galmt nu dankb're vreugdetonen,
Tot der Koninginnen eer.
Christ'nen bidt uw God om zegen
Voor haar steeds op al Haar wegen:
Dat uw Geest Haar wijsheid leer'!
Nu wij dagen feest gaan vieren,
Moog' Oranje ons dan sieren:
Koningin op Frieslands grond.
Treedt het oud paleis weer binnen
Waar de Nassau's, die wij minnen,
't Voorgeslacht zich nauw verbond!
Emma, Koningin en Moeder!
Schenke U onze Albehoeder
Wijsheid, steun en groote kracht.
Voed Uw Dochter op ter eere
Van den Heiland, God en Heere;
Zòò wordt trouw uw taak volbracht.
Duitsch Prinses; maar door Uw trouwe
Aan d'Oranjevorst als Vrouwe
Zijt Ge in Neêrland ingeënt.
U de hulde van de Natie,
Regentes bij Godes gratie!
Zòò wordt Gij door ons erkend.
Klagen velen over 't heden;
Kind'ren Gods zijn stil tevreden,
Als zij op 't verleden zien.
En wij weten en wij hopen,
Dat Uw oog, voor 't leed ook open,
Dringen zal om hulp te bien!
Wilhelmina! Koninginne!
Ja, de Friesen, zij beminnen
U als dierb're Oranjespruit.
En zij bidden: Op Uw wegen
Vreugdebloemen, heil en zegen,
Dat geen smart Uw blijdschap stuit.
| |
[pagina 7]
| |
Als Gij zelf eens gaat regeeren,
Wil van Salomo dan leeren
Wijsheid vragen van uw God.
Op 't gebed zal Hij die geven
Voor U heel het volgend leven:
En gezegend wordt Uw lot!
Koninginnen! hoort ons allen
Luide roepen, blijde schallen:
Dat zij leven! Moeder! Kind!
Dat het beide op Frieslands trouwe
Nu en te allen tijde bouwe!
In ons Volk de liefde vind'.
De Heer Jelle Piters Troelstra, bestuurder van de ‘Friesche Courant’, zong in zyn blad het volgend treffelik lied: Hja komme, üs Keninginnen.
‘Hja komme, üs Keninginnen,
Op Frieslânds frye grûnd!’ -
Sa klonk de blide tînge
It Frîske gea în 't rûnd.
Hje (ze) kommen, ons koninginnen, - op Frieslands vrijen grond! - zoo klonk de blijde tij(d)inge - de Friesche gouwe in 't rond. B. Wy skripten hwet wy koeden
For dit fornaem bisiik;
End wachtsje nou üs Gasten
Mei eare- end hildeblîk!
Wij schrepten (haastten ons) wat wij konden - voor dit voornaam bezoek; - end wachten nu ons gasten, mee eere- en huldeblijk! B. End komm' Hia Freed în Liowerd
Hia scill' 't der treflik ha'!
Wy roppe Mem end Dochter
It hertlikst ‘Wolkom!’ ta.
End kommen hje (ze) vreed (vrijdag) in Leeuward(en), hje (ze) zullen 't der treflijk hê'n! - Wij roepen memme (moeder) end dochter - het hertelijkst welkom toe. B. | |
[pagina 8]
| |
Wy litt' de wimpels waeye
End 't read- end wît- end blau;
W'omkransje striette end greften;
Wy liede de AldehouGa naar voetnoot(1).
Wij laten de wimpels waaien - end 't rood- end wit- end blauw; - W'omkransen strate end grachten; - wij luiden de Oudehof (klokke). B. Wy plantsje earebôgen,
Mei beammegrien omwûnd;
In see fen liocht scil blinke
De hiele stêd in 't rûnd.
Wij planten eerebogen, - met boomegroen omwond(en); - een zee van licht zal blinken - de heele stede in 't rond. B. De spîlljue scille spîlje
De wîsen üt üs hert;
Ut thûsend bernekielen
Scil rûsje in heilgebet.
De speellie(n) zullen spelen - de wijzen uit ons hert; - uit duizend boornekelen (kinderkelen) - zal ruischen een heilgebed. B. Mar ek oer bou end greiden,
Oer poel end wielGa naar voetnoot(2) end mar,
Hwer Friesen Hiar ea metten,
Der folg'th in jüchtean Hiar.
Maar ook over bouw end greiden (gerzingen) - over poel end waal end meer, - waar Friezen haar ooi(t) (ge)moetten - daar volgt een juichtoon haar. B. Heech kloppeth üs it herte
For it edel Keningsbern
Nea gieth for d'Alde Stamme
Folks ljeafde end trou forlern!
Hoog klopt ons het herte - voor het edel koningsboorn (kind) - Nie gaat voor d'oude stam - volks liefde end trouw verloren. B. | |
[pagina 9]
| |
Hwet skeel üs ek fordiele:
Oranje end Heitelând
Forbînde üs allegearre
Mei 'n ûnforbrekbre bând! -
Wat (ver)schil ons ook verdeele: - Oranje en Heiteland (Vaderland) - verbinden ons allegare, - mee'n overbreekbaren band! B. Feest scil 't în Liowerd wêse;
Op Frieslânds frye grûnd
Scil 't swiet: ‘Oranje boppe!’
Wer daverje înnath rûnd.
Feest zal 't in Leeuward(en) wezen; - op Frieslands vrijen grond - zal 't zoet: Oranje boven! - Weer daveren inhet rond. B.
Als derde in dezen bond verdient de ‘Nieuwe Sneeker Courant’ genoemd te worden, die, met hare twee bijvoegsels op oranje papier gedrukt, onder het portret onzer beeldschoone Koningin, een ‘welkom’ gaf in onrym en rym, waarvan het laatste grootendeels hier mede eene plaats vinde. Gants het blyde hert van den degeliken, stoeren Frieschen poorter, stort zich uit in dezen eenvoudigen, schoonen sang. ..............
Welkom! Welkom! Koninginnen!!
Voor U, Doorluchtige Vorstinnen,
Wappert vlag en wimpel thans!
Kronk'len zich de breede banen,
Wuiven de Oranjevanen,
Kleedt zich Sneek in vollen glans.
Vrije mannen zult gij vinden,
Die zich met liefd' aan U verbinden,
't Friesche volk blijft U getrouw!
En de macht, die 't kind zal leiden
Om zich eens aan U te wijden,
Is de hand der Friesche vrouw.
Zoekt geen vleiers in het Noorden,
Want ons volk heeft weinig woorden:
| |
[pagina 10]
| |
‘'t Is mei sidsen net to dwaen’Ga naar voetnoot(1)
Is een spreekwoord, dat wij eerden,
Reeds in onze kindsheid leerden.
‘- Niet veel praten - eerst gedaan’.
Was het enkel prachtvertooning,
Waardeering was niet de belooning
Voor wat ieder heeft verricht,
Maar wij weten - Koninginnen!
Eenvoud kan ook harten winnen,
Waar het hart de Eerpoort sticht.
Arm zijn wij aan paleizen;
Weinigen kan men U wijzen
Die een hoogen naam ooit droeg,
Maar langs onze nauwe grachten,
Zal men jub'lend U verwachten,
Weet! ons hart is ruim genoeg!
De klokken, zij zullen het welkom verkonden,
Het ‘Leve Oranje!!’ uit duizenden monden,
Zij U het bewijs, hoe het hart tot U spreekt;
En 't groen en de bloemen uit eigene gaarde,
Beschouwt ze, Vorstinnen! van hoogere waarde,
Dan palmen en rozen in 't Zuiden gekweekt.
Neemt zoo van ons aan, wat wij hebben te geven,
Want wat men U biedt, is met Liefde doorweven
Als draden van Goud, in 't eenvoudige kleed;
Ziet enkel dat Goud, gij Hooge Vorstinnen!
Dan twijf'len we niet, Uwe harten te winnen,
Zijt welkom ons, nu Gij onz' Veste betreedt!
Sneek, 20 Juni 1892. J. Gorter.
Ik noemde boven den naam van Dr. L.C. Murray Bakker. Deze geleerde en zangveerdige kenner en beoefenaar der Friesche taal voelde zich ook thans bezield, om de lier ter hand te nemen, en in eenige hartelike rymen zyn vaderlands- en Oranje lievend herte te luchten. | |
[pagina 11]
| |
Zoo zingt hij:Ga naar voetnoot(1) ‘Bol, bol wîndtsje’, wol nou waeye
Wiggeleweachjes wol nou aeye
't Skipke fenne Keningin,
Mei hiar Willemîn derîn!
Snits, hwet eare mei jimm' barre,
Op jimm' marke scil hia farre,
Kîpje nei de Hirdsilery,
Eareprisen jaen derby.
Bol, bol (zacht) windtje, wil nu waaien, - wiggelwaagskes (golfkes) wilt nu aaien (streelen) - 't schipke vande keuningin, - met haar willemijn derin! - Sneek, wat eere mag u (lieden) (ge)beuren, - op uw (lieder) marke zal hje (ze) varen, - kijken na de hardzeilerij, - eereprijzen ge'en derbij. B. Sioch dy skipkes heljen, hingjen,
Kriemen, nei de prisen thingjen,
't Ien yet kreaser as it oar.
Den is dy, den dy wer foar;
Alles krielth hjir throch inoar hinne,
Elts wol siean üs Keninginne
Mei it ljeave Keningsbern
Ear 't hja nei ‘de Skou’ tatsjên.
Zie die schipkes halen, hangen, - kriemen (omzwaaien), naar de prijzen dingen, - 't een yet (nog) kroozer (sierliker) als het a(nd)er. - Dan is die dan die weêr voor; - alles krielt hier door een a(nd)er henen, - elk wil zien ons keuninginne - mee het lieve keuningsboorn (kind) - eer (dat) hje(ze) na de Schuif (schuifboot, oversteekboot) toetijen (trekken). B. Hark! ho swiet rûsth în diss'stûnde
't Marnixliet fen Aldagûnde,
't Ald Wilhelmus fen Nassau!
Farwol! goê reis! nei d'Aldeskou!
End de kroese weagen brûse,
Wîlst hia oer hiar riggen strûse,
| |
[pagina 12]
| |
MarnajadenGa naar voetnoot(1) lang net slûch
Boartsje om de boyerboech.
Hork! hoe zoet ruischt in dees stonde - 't Marnixlied van Adelgonde, - 't oud Wilhelmus van Nassau! - Vaarwel! goe reis! naar d'Oude schuif (overschuifboot), - End de kroeze(le) wagen (golven) bruischen, - wijlst hje (ze) over haar ruggen struischen (spoeden), - meernaiaden (bij) lange niet slof (traag) - boorten (spelen) om de boeierboeg. B.
Tot goed begrip van dit fers moet men weten, dat op den Snitser mar (het Sneeker meer) eene hardzeilpartij is gehouden, door de Koninginnen bijgewoond. De ‘Oude Skou’, of, bij verkorting, de ‘Shou’, werwaarts Hare Majesteiten na den afloop vertrokken, is eene herberch aan het rivierke de Boorne, en dus genaamd naar de skou, de veerboot, die daar oudtyds den overgang verleende. En nu ten slotte nog een ‘neiklang’, een naklank der feesten, ontlokt aan de ‘noardske balke’Ga naar voetnoot(2) van onzen volksdichter Auke Boarnamer. ‘Us Poppe’ schreef de dichter boven dit vers en ‘üs Poppe’ of ‘üs Ingel(in)ke’ zijn de benamingen, waarmede in het geheele lied door, de Koningin wordt aangeduid. Beide namen zijn uitdrukkingen van de innichste teederheid, en het is dan ook slechts eene moeder, die, haar kind aan het harte drukkende, uitroept: ‘mîn poppe, mîn ingelke’: mijn lieveling, mijn engelke. Door onze jeugdige Koningin niet anders dan met deze teedere naamkes aan te duiden, geeft de sanger alzoo blyk van de innige liefde, die onder de Friesen voor Hare persoon wordt gekoesterd, eene liefde, waarvan ook overigens elk fers spreekt van dit uit het herte gewelde, eenfoudige lied. Daarom docht het mij dan ook niet onweerdich, om het in zijn geheel hier op te nemen, als het laatste tevens van deze bloemlezing. | |
[pagina 13]
| |
Us Poppe.In neiklang fen de feesten în Juni 1892. Wise: Wilhelmus.
Der siet hja înnath weinke,
It hîngstefolk foarop,
Foar 't weinke fiouer gudsen,
Innath weinke üs ljeave pop,
Mei memke oanne side,
In 't roueklaed sa swart,
Mar wît as snie üs poppe,
Hwaens bîld wy drage în 't hert.
Daar zit hje (ze) inhet wa(g)enke, - het hingstevolk (peerdevolk) voorop, - voor 't wa(g)enke vier gudsen (peerden), - in het wa(g)enke ons lieve pop, - mee memke (moederke) aan de zijde, - in 't rouwekleed zoo zwart, - maar wit als snee' ons poppe, - wiens beeld wij dragen in 't hert. B. End efter de husaren,
De hearen fen üs lând,
De jonge, edele hearen,
Mei giele sjerp end bând.
Den 'n rige froede mannen,
Moai opdien, deftich swart,
't Bistiûr fen hiel üs krite,
Fol earnst, mar waerm fen hert.
End achter de husaren, de heeren van ons land, - de jonge edele heeren, - mee gele scharpe end band. - Dan 'n reke vroede mannen, - mooi op(ge)daan, deftig zwart, - 't bestier van heel ons krite (landsgebied) - vol ernst, maar warm van hert. B. Noch thichtor foar it weinke,
Mei mem end pop der în,
Utsocht oppronke hearen,
Steek op end plûm der în.
Mei daggen oppe side,
End streken oppe broek,
Dy hâlden 't each oer poppe,
Dy 't weinke swietwei loek.
Nog dichter voor het wa(g)enke, - mee memme (moeder) end pop der in, - uit(ge)zocht, op(ge)pronkte heeren, - steek (drietuit) op end pluim er in. - Me(t) degen opde zijde, - end striepen opde broek, - die houden 't oog over poppe, - die 't wa(g)enke zoeteweg look (trok). B. | |
[pagina 14]
| |
End moaye spîlljue stoepen
End spilen! - hei, kom sa!
Sa înlik moaye wisen......
O, 't gîng der sa om ta!
End den ...... den kaem it weinke
Mei mem end pop der în,
Us ljeave Keninginnen:
Mem stevich - pop sa fîn.
En mooie speellie' stapten end speelden! hei kom zoo! - zoo inlijk mooie wijzen, - o, 't ging er zoo om toe! - End dan, dan kaam het wa(g)enke, - mee memme (moeder) end pop der in, - ons lieve keuninginnen: - Mem (moeder) stevig, pop zoo fijn. B. Dy wiuwde mei hiar handkes,
End slingre 't doekje swiid,
End bûgde halske end handke,
End beide glimken bliid.
End pop stiel manljue's herten,
End frouliude riuntten swiet:
‘Och heare - hwet in ingel!’
End eagen waerden wiet.
Die wuifde (zwaaide) mee haar handkes, - en slinger(d)e 't doekje zwijd(bevallig) - end buigde halske en handke, - end beide glim(lach)ten blijd. - End pop stool manlien's herten, - en vrouwlieden reunden zoet: - och heere, wat een engel! - End oogen wierden wat(erachtig). B. End 't Ingelke det wiuwde
End knikte oan ien mar wei. -
Ma sei: ('t weak hert det eange)
‘Och, 't gieth üs pop to nei
Hia kin sa lang net draeye
Mei holke, handke end hals’ -
Mar 't ljeave Himelbîldke,
Draeide oan as în in wals.
End 't engelke, dat wuifde - end knikte aan een maar weg. - Men zei: 't week hert dat ang(stigd)e, - och 't gaat ons pop te na, - hje (ze) kan zoo lang niet draaien - me(t) holke (hoofdeke) handke end hals, - maar 't lieve hemelbeeldke - draaide aan als in een wals. B. End 't folk, det weagd' as wettir
Throch wînd, bliid op end del,
As wier üs wrâld in Himel,
As wier hja nea in hel.
| |
[pagina 15]
| |
Det kaem fen 't Ingelinke,
Throch mem op ierde laet,
De Himel woe 't sa habbe,
It Heitelând ta baet.
End 't volk, dat waagde als water, - door wind, blijde op end daal (neder), - als waar' ons wereld en hemel, - als waar' hje (ze) nooi(t) een hel. - Dat kaam van 't engelinke, - door mem (moeder) op eerde (ge)leid, - de hemel wou 't zoo hebben, - het Heiteland (Vaderland) te baat. B. Sa ried üs Ingelinke,
Us poppe - Liowerd în,
Throch earepoarte end krâusen
End flagen înne wînd.
Oranje droegen minsken
Op boarst end pet ef hoed......
End teffens - djip în 't herte,
In 't herte from end froed.
Zoo reed ons engelinke, - ons poppe Leeuward(en) in, - door eerepoorte end kransen - end vlagen inde wind. - Oranje droegen menschen - op borst end pet (klakke) of hoed, - end teffens diep in 't herte, - in 't herte vroom end vroed. B. Nee, nee - praet net fen tsieren,
As 't faek gieth by de dei:
Dermei komm' jimm' fen ûnpas,
Hioed fierth üs popp' üs mei.
Hwent ho 't ma oars ek thinke,
In steat ef tsjerke ef hûs -
Stie 't fry üs popp' to patsjen,
Hia krige by de rûs.
Nee', nee, praat niet van tieren, - als 't vaak (dikwijls) gaat, bij den dag: - daarmee komt gij(lieden) van onpas, - hed(en) voert ons pop ons mee. - Want, hoe (da)t men ook a(nd)ers denke, - in staat of kerke of huis, - stond 't vrij ons pop te patten (kussen), - hje (ze) kreege (er) bij de roes (ongeteld). B. Rikt' hja hjar ljeaf wît handke
To patsjen elts end ien,
Ik leau - fen al dy minsken,
Hied elts 't mei earbied dien.
As wettir înne marren,
Throch wînd în weagen set,
Sa rôlje minsk'na weagen,
De wein nei, ûnbilet.
| |
[pagina 16]
| |
Reekte hje (ze) haar lief wit handke - te patten (kussen) elk end een - ik (ge)loof van al die menschen, - had elk 't mee eerbied (ge)daan. - Als water inde meeren, - door wind in wagen (golven), (ge)zet, - zoo rollen menschene wagen (golven), - den wa(g)en na, onbelet. B. End swietsjes, fiers to gau yet,
Hâlth by 't Paleis it op,
Ma fangth üs floddrjende Ingel,
Us memke mei hiar pop.
Mar pop slûpth throch de mesken,
Fînth înne mûrre in gat,
Stapth op 't balkon - der stieth hja!
End lûd klinkth üs ‘vivat’!
End zoetjes, verre(s) te gauw yet (nog) - houdt bij 't paleis het op, - men vangt ons flodderende engel, - ons memke (moederke) mee haar pop. - Maar pop sluipt door de maschen, - vindt inde muur een gat, stapt op 't balcon, daar staat hje (ze)! end luid klinkt ons vivat! B. Nee - praet my net fen tsieren,
Us pop naem rûsje wei.
Wy roppe: ‘Oranje boppe!’
Us poppe fierth üs mei.
O God wol oer hiar weitsje,
O God, o meits' hiar great.
Wy ek - wy woll' hiar hoedsje,
Trou bliuwe ta de dead.
Nee', praat mij niet van tieren, - ons pop naam ruize (twist) weg. - Wij roepen: Oranje boven! - Ons poppe voert ons mee. - O God, wil over haar waken, - O God, o maak haar groot. - Wij ook wij will(en) haar hoeden, - trouw blijven te (tot) de dood. Biekorf.
Niet waar, is het niet als bespeurt Gij, bij het lezen van deze dichtregelen, een traan in het mannelik ooch, door de aanschouwing van ‘üs poppe’ gewekt?... En nu, lieve lezer, tot later!
Wees Gode bevolen en vaar wel!
Hjelsum op Dekama hûs, Midsomer 1892. Jan van Wageningen thoe Dekama. |
|