Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoe de maanden genoemd?DIE zeggen: Januarij, Februarij, Maarte, April, enz., spreken latijn. Nu ter tijde zijn die latijnsche namen der maanden het meest in gebruik. Maar 't gebruik kan veranderen. Eeuwen lang hebben onze voorouders meest dietsche namen gebezigd. Die inlandsche benamingen en zijn tot nu toe uit de | |
[pagina 342]
| |
tale niet gevallen. Nog immer staan ze te grooten deele in alle almanakken ofte dagwijzers. Sommige der latijnsche maandnamen, te weten Januarij, Februarij, Julij, zult ge zelden of nooit in de spreektale hooren vermonden; het volk zegt: Nieuwjaarmaand, Kortemaand, Hooimaand. Voor October zegt het dikwijls: Bâmesse, voor November: Allerheiligen. Viere onder de zeven andere latijnsche benamingen zijn geheel en gansch onnauwkeurig geworden, sedert dat Maarte de eerste maand des jaars niet meer en is. Het woord September beteekent eigentlijk zevende maand, en men geeft dien name aan de negende; October wilt zeggen achtste maand; de maand die alzoo heet, is nochtans de tiende. Ge zegt November, d.i. negende maand, en ge spreekt inderdaad van de elfde. De twaalfde maand noemt ge December; dat bediedt tiende maand. Ja maar, hoore ik u zeggen, die geen latijn en kan en denkt aan 't getal zeven, achte, negen en tiene niet, bij het bezigen van bovenstaande maandnamen. 't Ware beter dachte iedereen daaraan: 't zou een teeken zijn dat men verstaat wat men zegt. Doch 't en is daar niet al mêe. Iemand die geen latijn geleerd en heeft, die den oorspronkelijken zin van die woorden niet en kent, wat moet hij daarvan maken, als 't gebeurt dat hij een stuk ontvangt met het volgende dagmerk b. v: 23 9ber? 17 xber? Dat gaat zijn verstand te boven. Om al die redens, en om menige andere nog, is het niet alleen mogelijk, maar hoogst wenschelijk dat de inheemsche maandnamen meer en meer in voegen komen. En zegt niet: Met zelve de latijnsche benamingen te bezigen, verstaat ons volk beter het dagmerk op fransche, duitsche, engelsche stukken en berichten: de namen der maanden zijn daar immers ook de latijnsche, ofschoon min of meer gewijzigd volgens den eisch van elke tale. Die reden is belachelijk. Iemand kan fransch, duitsch, engelsch, of hij en kan geen. Kan hij die talen, dan zal het hem weinig moeite vragen om ook de namen der | |
[pagina 343]
| |
maanden in die talen te leeren verstaan. Kan hij die talen niet en krijgt hij een bericht in die talen, waartoe zal het hem dienen dat hij het dagmerk verstaat? Eigen volk, eigen tale. Eigen tale, eigene bewoordingen. Dat is de zin. Wat schillen ons, ten anderen, afgod Janus en afgod Mars, die hunnen name aan Januarij en Maarte gegeven hebben! Wat schilt ons de afgodinne Juno of de Roomsche maagschap Junia, van wier name het woord Junij gemaakt wierd! Daarom moeten wij Loquela dank wijten die, van den eersten af, dietsche maandnamen bezigde. Dat voorbeeld hebben Duikalmanak en Biekorf gevolgd, alsook vele Vlamingen, Brabanders en andere Dietschers. 't Zouden er nog veel meer mêedoen, ware 't niet dat sommige dier benamingen te moeilijk zijn om verstaan, en dat de zelfste maand vandage alzoo en morgen anders genoemd wordt. Die het eerst aan de twaalf maanden des jaars eenen germaanschen name gaf, was Karel de Groote. Vóór zijnen tijd, zegt Eginhard, die ons het leven verhaalt van Karel den Groote, bezigden de Franken deels inlandsche, deels latijnsche maandnamenGa naar voetnoot(1). De machtige vorst, als echte Germaan dat hij was, wilde echt germaansche namen. Leefde Karel de Groote nu, sommige welweters zouden hem purist!! schelden, 't is te zeggen (voor die geen fransch en verstaat) taalzichter. Eginhard heeft die germaansche, frankische benamingen geboekt. Eenige zijn tot nu toe teenemaal gebleven; andere zijn gebleven maar op eene andere maand overgebracht; andere wierden, tijdens de middeleeuwen, door eene of meer nieuwe benamingen vervangen. Van daar het verschil tusschen de maandnamen in 't werk van Eginhard, in Loquela, in Biekorf, enz. Wat staat er daarmêe te doen? Voor iedere maand den besten germaanschen name | |
[pagina 344]
| |
uitkiezen en overeenkomen dat wij dien name, en dien name alleen, zullen bezigen, eerst te boeke en zoohaast mogelijk ook te monde. Door den besten name verstaan wij dezen, onder de goede en echt germaansche, die verstaanbaarst is voor het volk, die bijgevolge meest keure heeft van volksgemeene te geraken. Loquela, Duikalmanak en Biekorf en hebben geen acht genoeg gegeven op de gebruikelijkheid hunner maandnamen. Deze van Biekorf zijn nog de beste; doch zij en voldoen niet altemale. ('t Slot volgt) Jan Craeynest |
|