Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd't Fransch in AfricaIN de laatste afleveringe van ‘'t Daghet in den Oosten’Ga naar voetnoot(1) valt iemand leelijk uit tegen de fransche en de belgenlandsche zendelingen. | ||||||||
[pagina 330]
| ||||||||
‘Als het Protestantsch Engelland,’ zoo staat er, ‘zijn volk naar zijne vreemde bezittingen stuurt, dan moeten ze eerst en vooral de taal dier volksplantingen kennen.’ ‘Maar als Vrankrijk en Belgenland missionnarissen en kloosterzusters naar Congo of elders zendt, dan moet hun eerste doel zijn van de wilde volksstammen fransch te leeren.’ ‘Fransch leeren is beschaven, en voor een inboorling der vreemde gewesten, fransch kennen is beschaafd zijn.’ ‘Niemand die eenige kennis van die zaken heeft zal mij durven tegenspreken, en ik, ik zeg dat het beestig is ('k bidde oorlof voor dat woord).’ Zou de schrijver dier reken niet veel beter oorlof gevraagd hebben voor die zware betichtinge, of zou hij niet beter zulke ongegronde beschuldigingen voor anderen laten? Wat! Het zou zijn om aan de wilden fransch te leeren dat onze priesters en kloosterzusters naar Africa, naar Mogol, naar China en naar Indiën trekken? Dat zou hun eerste doel zijn? En Pater Vyncke, en onze vlaamsche zouaven, Van Oost, Loosveldt, D'Hoop en Taillieu zouden naar Africa gegaan zijn, en aldaar gewrocht, geleden en gestreden hebben, om aan de wilden fransch te leeren? En Pater Lievens, onze roemrijke vlaamsche zendeling, zou met zijn medegezellen naar Indiën vertrokken zijn, en onze honderden missionnarissen naar Noord en Zuid, naar Oost en West, al om de wilden fransch te leeren, denkende dat ‘fransch kennen de beschaving is!’ Waar toch heeft de schrijver van de hooger staande reken zulke dwaasheden - laat mij dat kind zijnen name geven - gevonden of gedroomd? En waar heeft hij geleerd dat de protestantsche zendelingen of ambtenaars, eer ze naar vreemde streken afreizen, eerst en vooral de taal ‘dier volksplantingen kennen?’ Al de jaargangen van de ‘Missions catholiques’ zijn daar om hem te logenstraffen, al de brieven van Pater Vyncke en onze vlaamsche zouaven, al de werken van de belgenlandsche jesuiten in Indiën, al het zwoegen en 't zweeten van onze zendelingen in Engeland, America, China | ||||||||
[pagina 331]
| ||||||||
en Mogol, en duizend andere mededeelingen uit de verre streken van de oude en van de nieuwe wereld! ‘Niemand die eenige kennis van die zaken heeft,’ zegt onze schrijver, ‘zal mij durven tegenspreken.’ 't Doet! En zonder te boffen en te stoffen van ‘kennisse van zaken,’ weze het den schrijver kond gedaan dat hij onder andere, om maar van ééne zendinge in 't bijzonder te spreken, deerlijk mist, als hij de witte Paters bedoelt, de missionnarissen van Cardinaal Lavigerie in Congoland en in Midden-Africa. Cardinaal Lavigerie - dat en weet de roeklooze schrijver voorzeker niet - heeft een groot getal zeer merkweerdige onderrichtingen geschreven voor zijne zendelingen die naar 't Africaansch binnenland gestierd worden. Daarin handelt de voorzichtige en hooggeleerde kerkvoogd van allerlei wetendheden die de zendelingen van nutte en van noode zijn; hij spreekt van hunne plichten aldaar, van hunnen handel en wandel in 't midden van de zwarten; van hunne huizingen en woonsteden, van hunne allerhande werkzaamheden, en ook wel van het onderwijzen en opvoeden der zwarte jeugd. Wilt gij nu vernemen hoe de Cardinaal-Aartsbisschop van Algiers, de groote apostel van Africa - die toch franschman is - daarover oordeelt? Luistert. Eerst van de plichten der missionnarissen: ‘De kennis van de taal der zwarten is volstrekt noodzakelijk om te kunnen prediken; de missionnarissen moeten bijgevolg die taal zoo goed en zoo gauw mogelijk aanleeren. Van zoohaast zij hunne missiën aangewezen zijn, moeten zij al hun vrijen tijd aan die studie besteden. Al de oversten van de missiën worden dringend verzocht, wel na te zien dat deze hoofdzakelijke aanbeveling overal uitgevoerd worde; ik begeer dat - van zoo het mogelijk is en ten hoogsten zes maanden na dat zij in hunne missië aangekomen zijn - al de missionnarissen onder malkander geen andere taal meer en spreken als deze van den volksstam waar zij te midden in wonen. Ik gebiede stiptelijk, dat, die zes maanden eens voorbij, de | ||||||||
[pagina 332]
| ||||||||
Pater overste die taal gemeenlijk spreke tot zijne missionnarissen. Daarbij nog wil ik dat er in iedere zending, wier volkstaal ongedrukt is, een Pater - zoo de overste dat werk niet doen en kan - belast worde met, van eene tot twee uren daags, te werken aan het opmaken van eenen woordenboek... Die Pater zal ook last hebben van een kleenen catechismus te maken... Later zal hij ook de heilige Evangeliën bezorgen.’ Dat hebben de Paters ook ten deele reeds gedaan. Ze hebben van over lange twee catechismussen gedrukt, de eene in Kiswahili- en de andere in Kigandatale, en in verschillige missiën werken de Paters en verzamelen zij gedurig voort woorden en uitdrukkingen, om van die twee talen, die bestemd zijn om de wetenschappelijke en letterkundige talen te worden van geheel het binnenland, een woordenboek op te maken. Cardinaal Lavigerie wil nog meer. De Paters moeten de negers doen vertellen van hunnen godsdienst en hunne bijgeloovigheden, hunne goden en duivels; ze moeten dat te boeke stellen met de legenden, de zeisels en de verhalen van dat volk; en die de brieven van de missionnarissen leest, weet hoe geestig en hoe aantrekkelijk sommige paters ons de wete daarvan laten. En nog en zijn al hunne mededeelingen niet gedrukt. Zij hebben dus, gelijk men ziet, te midden al hunne andere bezigheden, toch iets anders te doen als fransch te leeren aan de zwarten. Of dat nu hun eerste doel is?... 't Is nog verre van al. Meer als eens handelt Cardinaal Lavigerie in zijne onderrichtingen, van de volkstaal der inboorlingen, gelijk de lezer vernemen zal. Zoo komt de Aartsbisschop ook te spreken van de arme zwarte kinders, die de Paters uit de slavernij kunnen afkoopen. ‘Eens,’ zegt hij, ‘dat gij een zeker getal van die kinders zult onder uwe handen hebben, zult gij moeten voor hunne opvoedinge beginnen te zorgen. Maar gij zult u wel zwichten van dit dwaas gedacht, te weten van die kinderen franschmans te maken. Mais on se gardera bien de l'idée absurde de faire de ces enfants des Français. | ||||||||
[pagina 333]
| ||||||||
Het zijn negers van Midden-Africa,’ voegt Cardinaal Lavigerie erbij, ‘die men moet opvoeden tot mannen die later kunnen nuttig zijn aan hun volk, en geenszins kinders die bestemd zijn om in Vrankrijk te leven. Wat zou men gepeisd hebben van Sint Pieter en van Sint Pauwels, hadden zij, van de kinderen der eerste christenen te Roomen, Hebreeuwen willen maken? En wat zouden wij zeggen van Sint Irenaeus, hadde hij de kinderen van Lyons tot Grieken willen herscheppen? Dat ware de dwaasheid zelve!...... 't Is ten anderen de groote regel dien Sint Pauwels stelt. Hij en zegt niet dat hij, om zielen tot Jesus-Christus te winnen, alleman zal gelijk maken aan hem, - dat niet, neen! - maar dat hij zijn eigen zelven zal gelijk maken aan alleman’. En later, als Cardinaal Lavigerie vernomen had dat de eerste missionnarissen reeds een zeker getal kinderen afgekocht hadden, en toen hij hun nieuwe zendelingen ter hulpe zond, zei de oude kerkvoogd andermaals: ‘Ik wil dat men die kinders op zijn negersch opvoede, en dat men toch die onvergeeflijke dwaasheid niet en bedrijve van die kinders op zijn fransch op te kweeken’.
‘Ik verbiede dat men ze leere fransch lezen en schrijven. Men zal aan die kinderen leeren lezen en schrijven in de taal van hun land, waar men de klanken van zal verbeelden, het zij met fransche letters, het zij, als 't met geen fransche gaan en kan, met andere teekens, die de Paters daartoe zullen weten uit te vinden.’
Dit beveelt Cardinaal Lavigerie. Wie zal er nu nog beweren dat het eerste doel van al die bewonderensweerdige zendelingen is van fransch te leeren aan de zwarten, en dat fransch kunnen voor hen de beschaving is? | ||||||||
[pagina 334]
| ||||||||
Neen, schrijver over 't Fransch in Africa, gij zijt leelijk mis. Hadde een ongeloovige Brusselaar of een Engelsche predicant alzoo geschreven, 't en zou ons niet verwonderd hebben, en misschien hadden wij gezwegen; maar... Wel ja, dat verwonderde ons, en dat geschrijf en stond ons in 't geheele niet aan. Joseph Samyn |
|