STOKVISCH in 't Russensch vertaald ware koblóvaja ryba; kobl namelijk is stok, koblóvaja stokachtig, en ryba visch te zeggen.
Dr. C.C. Uhlenbeck, in het Tijdschrift voor ned. taal- en letterkunde. Leiden. - E.J. Brill, elfde deel. Nieuwe reeks, derde deel, derde afl. bl. 225. vermoedt dat het russensch woord koblóvaja de oorsprong is van ons woord kabeljauw, anders gesproken bakeljauw. Tusschen Novgorod en onze landen, zegt de Doctor, wierd er in de middeleeuwen veel handel gedreven.
‘LERS, zelstandig naamwoord, vrouwelijk’, zegt Weiland, ‘der of van de lers. Eene zekere maat: lersse wijns. (Codex van het graafschap Zutphen.) Deze maat moet, in oude tijden vrij groot geweest zijn, omdat men daarvoor wel eens boven dertien goudguldens, dat toen eene groote som was, betaald vindt’.
Bij Schuermans staat er: ‘Leers, laars, te Aalst: eene kleine maat jenever. Bazin breng nog een leersken’.
Deken De Bo weet van ‘zijn lerze vullen, van bierlerze, kaffilerze, jeneverlerze, wijnlerze’, en van lerzen, lersde, gelersd, onzijdig werkwoord. Drinken, bekeren, fransch: gobelotter, chopiner.
Eene butterleerze ware dus een botervat, eene boterstande, eene botertonne.
Dat zeggen ze in Veurn-Ambacht.
Het woord leerze, latijn ocrea, fransch botte, staat in Van der Scheuren's Theutonista vermeld onder twee gedaanten, te weten: leerse en lederhoese. Lederhoese ware bij ons lederhoze, hoze van leder. Lederhoze, eens en andermaal gekort, ware lederze, leerze.
Wij hebben dus leerze van leder, een schoeisel; en leerze, laarze, lorze, (van laar, hoogduitsch leer, ydel?) eene mate.
IN de rekeningen van Sinte Maartens kerke, te Kortrijk, over de jaarschare 1413-1414, staat er.
‘Van der doot van Pieter Rijcma viij. sc.’
Die Pieter Rijcma moet een Fries geweest zijn, en waarschijnelijk arm en vreemd te Kortrijk, immers zijn begraafschuld is de minste van geheel de jaarschare.
In de geslachtnamen van Johan Winkler staat de friesche name Rijkema vermeld en vertaald door afstammeling van Rijk.