| |
| |
Epostrakismos
HIER is iets voor onze jongens die Latijn en Grieksch leeren.
‘Epostracismus,’ zegt Hadrianus Junius, in zijnen Nomenclator omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans, gedrukt tot Antwerpen, bij Christoffel Plantin, 1567, bladzijde 324a, ‘lusus quo testulam aut lamellam sive lapillum distringunt super aquae aequor, numerumque saltuum, quos facit, priusquam desidat, ineunt; victoria penes illum relicta, qui saltuum multitudine superet. Epostrakismos. Belgicè Botten, Zeylen, a velificandi argumento.
Si liber Suetonii Tranquilli de lusuum puerilium generibus extaret, plura certioraque hoc loco tradi potuissent: nunc ea ope destituti, lectorem curiosum ad Iulium Pollucem, qui haec ipsa, nonnullaque alia enumerat, remittimus.’
| |
| |
Dat heet in 't Vlaamsch:
Een spel waarbij ze eenen scherveling, een schelferken of een steentje doen schijveren over de vlakte van 't water, tellende ondertusschen hoeveel sprongen het doet, eer 't ondergaat. Den dien schelden ze overwinnaar die de andere overtreft door 't getal sprongen die zijn werptuig gedaan heeft.
Ware de boek van Suetonius Tranquillus blijven bestaan, dien hij schreef over de verschillige gedaanten van het kinderspel, zoo zouden wij hier menigvuldiger en vaster zaken kunnen bijgebracht hebben: nu dat die hulpe ons ontbrekende is, verzenden wij den gadinghebbenden lezer naar Julium Pollucem, die, boven 't gene hier verhaald staat, nog dit ende dat te zeggen weet.
Julius Pollux, in zijn Onomastikon, gedrukt te Frankfort, 1608, bladzijde 441-444, zegt, in 't Grieksch, 't gene hier volgt in 't Latijn: Testulam marinam in aquae superficiem mittunt, numerantes ipsius saltus in aquae superficie factos ante submersionem: ex saltuum enim multitudine jacienti victoria adscribitur.
Dat is in 't Vlaamsch:
Zij smijten een zeeschelferken over de vlakte des waters, en tellen hoeveel koers het van die vlakte opspringt, eer 't onder gaat: de overwinninge wordt toegekend aan die 't meeste getal sprongen smijt.
Die Jullius Pollux was vriend en leeraar van keizer Commodus (160-193); wij zullen hem nu met vrede laten, om liever eenen kerstenen Africaan te hooren spreken.
Minucius Felix, die leefde in de jaren 200 na Christus, was een verdediger van ous heilig Geloove. In die hoedanigheid schreef hij eenen boek, dien hij Octavius hiet.
In de Frankfortsche uitgave (1608) van Julius Pollux staat er aangeteekend, door Wolfgang Seberus Sulanus, dat er eene uitgave van den Octavius bestaat, met aanteekeningen aangaande epostrakismos, door ‘Jo. a. Wouweren,’ welke Jan van Wouweren, in 't Fr. Jean Wower, zelve verzendt naar ‘Leopard 6, 8.’
Jan van Wouveren, zoon van Klaas, een Nederlandsch Edelman, was geboren te Hamburg (1575-1612) en
| |
| |
schreef onder andere: Minutii Felicis Octavius, et Julius Firmicus de erroribus profanarum Religionum, cum notis. Paulus Leopardus (Pauwels Liebaert?) geboren te Isenberghe (1510) in 't Veurnsche, hield Latijnsche schole, eerst tot Isenberghe, daarna tot Hondschoote, daarna te Sint-Winnox-Bergen, in Fransch-Vlanderen, waar hij stierf op den 13 Junij 1567. Hij was een zeer geleerd en zeer nederig man.
Wie zal mij de aanteekeningen dier twee nederlanders, over epostrakismos, afschrijven en bezorgen?
Nu, in dien Octavius, aan 't vierde deel van het tweede hoofdstuk, wordt epostrakismos aldus beschreven:
Pueros videmus certatim gestientes testarum in mare jaculationibus ludere. Is lusus est: testam teretem, jactatione fluctuum loevigatam, legere de littore; eam testam plano situ digitis comprehensam, inclinem ipsum atque humilem, quantum potest, super undas irrotare; ut illud jaculum, vel dorsum maris raderet, enataret, dum leni impetu labitur; vel summis fluctibus tonsis emicaret, emergeret, dum assiduo saltu sublevatur. Is se in pueris victorem ferebat, cujus testa et procurreret longius et frequentius exsiliret.’
Dat is wederom in 't Vlaamsch:
Wij zien jongens die spelen en malkaar zoeken te overtreffen met schervelingen in zee te smijten. Dat spel gaat alzoo: Die spelen wilt, zoekt op het strange eenen ronden scherveling, die onder het klutsen van 't water glad geworden is; dezen scherveling houdt hij overkant tusschen zijne vingeren begrepen; hij stuipt, zoo vele als 't mogelijk is, te grondewaards, en schijvert zijnen scherveling, zoo dat hij, gesmeten zijnde, rakelings over 't water veurt, of daar van opwipt in zijnen lichten loop, of, de toppen van de baren scherende, wederom uitschiet, opduikt en gestadig springende voorwaards vliegt. De jongen wiens scherveling verder vaart en meniger werven uitspringt als de schervelingen van zijne speelgenoten wint, zoo beweert hij, den zegepraal.
Dat spel hieten de Grieken epostrakismos, en 't spelen daarvan was bij de grieksche jongens epostrakizein genaamd.
| |
| |
Van ostracisme weten de geschiedkundigen te spreken, en de taalkunde leert ons dat ostrakon eenen potscherf bediedt, vroeger eene oesterschelpe; immers ostreon is eene oester, en osteon een stuk been, een been.
Als 't kiezinge was, zoo plachten de oude Grieken potscherven, oesterschulpen, en zulk tuig, voor of tegen iemand in het kiesvat te werpen; en alzoo was 't dat zij Aristiden het verder verblijf in zijne eigene vaderstad ontscherfden en ontzeiden.
Te Thielt plachten ze de jongens, die de schole ontzeid wierden, uit- en buiten te luien; en bij 't krijgsvolk worden de veegelingen, de vendelvluchters en de anderszins onweerdigen buitengetrommeld.
Dat is ostrakismos, ostracisme, op zijn Vlaamsch, en voorwaar geen kinderspel!
Het kinderspel heet epostrakizein, dat is scherfstikken, schervelingen, oesterschulpen, epi- (op, langs) het water smijten.
Hoe heeten de Vlamingen dat spel?
De volgende woordenlijste zal het kond doen.
Aandeke.
ziet 'En aandeke, aandeloppekes, duikertjes, tierelingskes, aandtjes, enz.
Bij al de Engelsch-sprekenden is het oud kinderspel epostrakismos bekend onder den name van ducks-and-drakes, dat is te zeggen aanden-en-elpers, aanden-en-maschelaars.
J.H. Halbertsma, in zijn Lexicon Frisicum, geeft daar de reden van in dezer voegen:...’ lapillus alternatim cadens resiliensque refert anatem marem pedibus per aquam et alis per aerem volitantem, quem sequitur anas.’ De steen die beurtelings valt en weêr opbotst, zegt hij, gelijkt aan den elper, die met zijne pooten door 't water en met zijne vlerken door de lucht vliggert, gevolgd van de aande. |
Aandeloppekes maken. Wormhout, Herseele, Bolleseele, in Fransch-Vlanderen.
Dit woord kan eene gekorte uitsprake zijn van aandelooperkes, of eene verwordinge (d=l) van aandedoppekes. |
Aandeloppetjes.
z. Aandeloppekes. |
Aandtjes en duikertjes maken. Kortrijk.
z. Poeleje en, schijver-, 'en aandeke. |
| |
| |
Aandtjes en hinnekes smijten. Beernem.
Hier begint er misverstand van 't woord aandetje, aandtje tusschen te komen. Het aandtje is in een haantje veranderd, dat door een hinnetje, door kiekskes, tietjes, enz. gevolgd wordt. |
Aandtjes en tietjes smijten. Thielt.
Eene tiete, een tietje is een hinne. |
Aandtjes en zwaantjes maken of smijten. Thielt.
z. onder Tietjes. |
Aandtjes, hinnekes en kieksjes smijten. Merkeghem, in Fransch-Vlanderen, Ooteghem. |
Beuterplastjes maken. Brugge.
z. 'En beuterplasch en butterplasjes.
Ik vermoede dat men vroeger beuterplanksjes zal gezeid hebben, dan ware het woord beter verstaanbaar. Boterbrugge, boterplanke en boteram beteeken immers een en 't zelfste. z. Boterammen snijen. |
Boterammen, boterammekes snijen. Boom, Rumpst en ommelands; op den waterkant, langs de Rupel. Sint-Niklaas?
‘Hoeveel boterämkes wilt ge hebben,’ vragen de jongens.
Het mes, dat over de uitbreedende, vette boter, langs de effene broodvlakte sliert en slibbert, met een hongerwekkend, smerend en smierelend geluid, zal waarschijnelijk deze benaminge veroorzaakt hebben.
In Duitschland zegt men Brod schneiden, Butterbämme streichen, Butterbrod werfen, zeggen J. Grimm en anderen; dat is brood snijden, boterammen bree'en, spree'en; beuterbrood werpen.
In Pommeren en in Pruisen zegt men: En bodderbrod smiten, zegt H. Berghaus, in zijnen Sprachschatz der Sassen.
Butterbamme, butterbämme, butterbemme is in Duitschland boteram; vandaar het Duitsch woord bemmelen, dat is boterbemmen of, in 't Vlaamsch, boterammen werpen.
In Zwitserland heet een boteram een ankenbraut, en een boteramken is een bräutli een brütli, misverstaan ein bräutlein, eene kleene, jonge bruid; en bräutli machen, zegt Stalder, in zijn Zwitsersch Idioticon, is zoo vele als bemmelen, boterammen werpen, epostrakizein.
Elders wordt bämmelen anders verstaan, en men heet het spel bäumelen (boomelen), weg en weêr gaan gelijk eenen boom. Elders nog is het bräutlein machen veranderd in jungfern machen (iefvrouwen maken), jungferlen (iefvrouwelen), en das kindli werfen (het kindtje werpen).
Bij de Friesen hoort men botter en brod smiten, en omtrent Harlingen: Ei, bei, botterbrod, zegt J.H. Halbertsma, Lexicon Frisicum. |
| |
| |
Botten, botten op het water. Junius, Kiliaen, de Jager, Halbertsma.
Botten is bondir, rebondir, volgens Mellema en d'Arsy; De Bo en Loquela weten van tranen die uit de oogen botten. Nu zouden wij zeggen botsen, op het water botsen. |
Butterplasjes maken.
z. De Bo. |
Dobberlingen, dobberlingskes maken. Beernem. |
Doebels maken. Gulleghem.
Hier is er misverstand tusschen het Vlaamsche dobber, dopper en 't Fransche double, een oud geldstuk van twee deniers. Z. nochtans De Bo, onder doebelen. |
Dopelingen maken. Rousselaere. |
Dopkes.
z. Waterdopkes. |
Doppelingen maken. Rousselaere. |
Dopperen.
z. De Bo. |
Dopperkes maken. Becelaere. |
Dopperlingen, dopperlingskes maken. Beernem, Lendelede. |
Doppers, nen dopper, doppertjes maken. Inghelmunster.
z. De Bo, en verder onder Duikertjes.
Tweeling, drieling, vierling, vijfling, enz.;
Tweedop, driedop, vierdop, vijfdop, enz.;
Tweedopper, driedopper, vierdopper, vijfdopper, enz.;
Vader, moeder, grootvader, grootmoeder, overgrootvader, enz.;
Zoo heeten de 2e, 3e, 4e, 5e dopper, die een en de zelfste steen maakt. |
Driedop.
z. Doppers. |
Driedopper.
z. Doppers. |
Drieling.
z. Doppers. |
Duikertjes smijten. Thorhout.
z. Aandtjes en.
Het Engelsch woord duck, in ducks-and-drakes (z. Aandeke), beteekent eigentlijk ook een duikertje, een duikelaandeke, een aandetje, een aandtje.
Zoo beteekent het woord dopper, verkleend döpperken, een watereendeken, te Zonhoven. |
'En aandeke, 'en aandtje maken. Rexpoede, in Fransch-Vlanderen. |
| |
| |
'En aandtje en e tjieptje zetten. Aeltre. |
'En aandtje-poeleke maken. Sercus, in Fransch-Vlanderen. |
'En aandtje slaan. Kerkhove.
Vergelijkt Waterslag. |
'En beuterplasch maken.
z. De Bo en Beuterplasjes, Butterplasjes. |
Engelke.
z. Tietjes en. |
'En tietje en 'en haantje maken.
z. De Bo. |
e Pietje met 'en aandtje smijten. Haesebrouck, in Fransch-Vlanderen. |
E puit, puiten smijten. Looberghe, in Fransch-Vlanderen.
z. Puidegje. |
e Tientje en e taantje maken.
z. De Bo, Een tietje.
Misverstaan voor 'en tietje en 'en aandtje. |
Gleieren, met een steentje dat over 't water gleiert. Molendorp, bij Oostende.
Vergelijkt leieren, vleieren, pleieren.
Te Lübeck in Duitschland zegt men bleieren, luidens Stalders Zwitsersch Idioticon. |
Goeleje.
z. Tietjes en. |
Grootmoeder.
z. Doppers. |
Grootvader.
z. Doppers. |
Haantjes en kiekjes werpen.
z. De Bo, 'En tietje en 'en, en Aandeke. |
Hanepootjes maken. Ninove.
Miszeid voor aandepootjes. Vergelijkt Aandeke. |
Hietsen over 't water. Gent.
Hitserln zeggen ze in Duitschland, volgens Schmid, schwäbischas Wörterbuch. |
Hinnekes.
z. Aandtjes en. |
| |
| |
Keilderen.
De Gids, 1840, no 8, bl. 384. |
Keilen. Weiland, Kramers, en anderen.
Keilen is met eenen keil, eenen geschelferden keil werpen. Sedert de geboorte van dit woord keilen heeft keil zijne -l, verloren en is kei geworden. Vergelijkt pegel, peiel, peil, pei; vlegel, vleiel, vlei; kegel, keil, keil, kei; enz.
Van keilen, met uitbouw -er-, komt keileren, keilderen. Vergelijkt zeilen en zeilderen. |
Kiekjes.
z. Haantjes. |
Kijskassen. Zimmerman, De zee, hare bewoners, enz. I. 120, aangehaald bij de Jager, Verscheidenheden, bl. 148.
‘Kiskassen,’ zegt hij, ‘ook wat men anders keilen noemt, dat is steentjes langs de oppervlakte van het water werpen, zoodat zij beurtelings onder en over 't water heengaan.’
Vergelijkt plijteplasjes, plisje-plasje, stijpstappen.
z. Kitsen. |
Kitsen. Weiland.
Van kitsen, dat geboren schijnt uit kaatsen, katsen, komt kijtsen en katsen, kijtskatsen, gemakkelijker uitgesproken kijskassen; welk kijskassen ook verkwisten bediedt, als of men zei doppers maken met kroonstikken, zijn geld in 't water smijten.
Halbertsma, in zijn Idioticon Frisicum, vertelt het volgende:
Iuvenis Amstelodami vidi nautam ex India reducem, qui latissimos nummos argenteos per superficiem fluminis IJae resilientes projiciebat; a me interrogatus quid hoc sibi volebat? ‘Ter’ inquit, navigavi in Indias ut hanc caperem voluptatem.
Dat is:
In mijn' jongde zag ik te Amsterdam eenen schipman, die, versch thuis gekomen uit den Oost, bezig was met een grooten hoop zilveren geldstukken over 't IJ te gooien, dat ze botsten. Als ik hem vroeg wat hij daar meê bediedde? ‘Drie keers,’ zeide hij, ‘ben ik naar den Oost gevaren, om deze voldoeninge te mogen smaken.’ |
Kugelen, Kiliaen. |
Leieren, met een leiertje. Oostende. |
Leiertje.
z. Leieren. |
Lompen smijten. Lendelee. |
Looperke.
z. Aande-. |
| |
| |
Moeder.
z. Doppers. |
Overgrootvader.
z. Doppers. |
Padde.
z. Puiteges. |
Pietje.
z. e Pietje. |
Plasch, plaschtje.
z. Beuter-, butter-. |
Platjes.
z. Plijteplatjes. |
Pleien. Noord-Brabant.
z. Onze volkstaal 1882, no 4, bl. 235, onder zeilen.
Vergelijkt pleieren, vleieren, gleieren, leieren. |
Pleieren.
z. De Navorscher, 1872, bl. 301, en onder pleien. |
Plijteplatjes smijten. Oostende.
Vergelijkt kijskassen, plisje-plasje, stijpstappen. |
Plisje-plasje gooien.
z. Van Dale. |
Poeleje en aandtje smijten. Kortrijk. |
Poeleke.
z. 'En aandtje. |
Poelekes en aandtjes smijten. Sercus, in Fransch-Vlanderen. |
Poepelanaandtjes smijten. Beernem.
Verworden uit poe(le) poele-en aandtjes smijten. |
Puidegje-paddegje waterslag. Veurnambacht.
Püttchen, püttjen, püttken, smiten, zeggen ze tot Hamborg, luidens de Idioticons van Bichey, Schmid, Berghaus, en andere. |
Puidetje-paddetje waterslag. Brugge. |
Puidetje-paddetje smijten.
z. De Bo. |
Puiteges en paddeges smijten. Godewaerdsvelde, Hondschoote, Boeschepe, in Fransch-Vlanderen. |
('t Vervolgt)
|
|